Verb list: Dutch

These exercises and listening materials are designed to use during our Dutch conversation classes.

Level Verb Participle Type Regular Listening materials Actions
A1 Aaien (to pet) Geaaid (Petted) zwak werkwoord Jouw huisdieren (Your pets)
A1 Aanbieden (to offer) Aangeboden (Offered) sterk werkwoord Boodschappen doen (Grocery shopping)
A1 Aankomen (Arrive) Aangekomen (Arrived) sterk werkwoord Hoe laat is het? De klok lezen. (Telling the time and reading the clock)
A1 Aanzetten (to turn on) Aangezet (Turned on) zwak werkwoord Huishoudelijke apparaten (Household appliances)
A1 Afwassen (to wash up) Afgewassen (Washed up) sterk werkwoord Servies (Tableware)
A1 Antwoorden (To answer) Geantwoord (Answered) zwak werkwoord Dingen vragen (Asking things)
A1 Bakken (To bake) Gebakken (Baked) zwak werkwoord Koken en bakken (Cooking and baking)
A1 Beginnen (Begin) Begonnen (Begun) sterk werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Bestellen (to order) Besteld (Ordered) zwak werkwoord Eten bestellen en uit eten gaan (Ordering food and dining out)
A1 Betalen (Pay) Betaald (Paid) zwak werkwoord Prijzen en geld (Prices and money)
A1 Bevallen (To please) Bevallen (To please) sterk werkwoord Kleuren (Colours)
A1 Bewegen (to move) Bewogen (Moved) sterk werkwoord Sport en beweging (Sports and exercise)
A1 Binnenkomen (to enter) Binnengekomen (Entered) sterk werkwoord Ons huis (Our house)
A1 Blijven (Stay) Gebleven (Stayed) zwak werkwoord Jouw huisdieren (Your pets)
A1 Boksen (to box) Gebokst (Boxed) zwak werkwoord Sport en beweging (Sports and exercise)
A1 Boodschappen doen (Doing the shopping) Boodschappen gedaan (Did the shopping) irregular Boodschappen doen (Grocery shopping)
A1 Brengen (Bring) Gebracht (Brought) sterk werkwoord Huishoudelijke apparaten (Household appliances)
A1 Dansen (to dance) Gedanst (Danced) zwak werkwoord Muziek en kunst (Music and art)
A1 Delen (Share) Gedeeld (Shared) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Numbers and counting)
A1 Dienen (Serve) Gediend (Served) zwak werkwoord Huishoudelijke apparaten (Household appliances)
A1 Doen (Do) Gedaan (Done) irregular Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Douchen (To shower) Gedoucht (Showered) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Draaien (to turn) Gedraaid (Turned) zwak werkwoord Koken en bakken (Cooking and baking)
A1 Dragen (To wear) Gedragen (Worn) sterk werkwoord In de kledingwinkel (At the clothing shop)
A1 Drinken (Drink) Gedronken (Drunk) sterk werkwoord Dagelijks eten (Daily food)
A1 Dromen (to dream) Gedroomd (dreamed) zwak werkwoord Bucketlist (Bucket list)
A1 Eten (Eat) Gegeten (Eaten) sterk werkwoord Dagelijks eten (Daily food)
A1 Fietsen (to cycle) Gefietst (Cycled) zwak werkwoord Sport en beweging (Sports and exercise)
A1 Gaan (Go) Gegaan (Gone) sterk werkwoord Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seasons, months and parts of the year)
A1 Geboren worden (to be born) Geboren geworden (Been born) sterk werkwoord Waar kom je vandaan? (Where are you from?)
A1 Gebruiken (to use) Gebruikt (Used) zwak werkwoord Dagelijkse diensten (Everyday services)
A1 Geven (to give) Gegeven (Given) sterk werkwoord Adres en contactgegevens (Address and contact details)
A1 Glimlachen (to smile) Geglimlacht (Smiled) sterk werkwoord Emoties en gevoelens (Emotions and feelings)
A1 Haten (Hate) Gehaat (hated) zwak werkwoord Kleuren (Colours)
A1 Hebben (Have) Gehad (Had) irregular Groeten en afscheid (Greetings and Farewells)
A1 Helpen (to help) Geholpen (Helped) sterk werkwoord Ziekte en pijn (Sickness and pain)
A1 Herinneren (Remember) Herinnerd (Remembered) zwak werkwoord Rangtelwoorden (Ordinal numbers)
A1 Heten (To be called) geheten (to be called) zwak werkwoord Je naam zeggen (Telling your name)
A1 Hoesten (to cough) Gehoest (Coughed) zwak werkwoord Ziekte en pijn (Sickness and pain)
A1 Horen (to hear) Gehoord (Heard) zwak werkwoord Zintuigen en waarnemen (Senses and perceiving)
A1 Huren (to rent) Gehuurd (Rented) zwak werkwoord Huisvesting en accommodatie (Housing and accommodation)
A1 Kammen (to comb) Gekamd (Combed) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Kijken (To watch) Gekeken (watched) irregular Hobby's beschrijven (Describing hobbies)
A1 Kletsen (to chat) Gekletst (Chatted) Familie (Family)
A1 Koken (To cook) Gekookt (cooked) zwak werkwoord Dagelijkse diensten (Everyday services)
A1 Komen (To come) Gekomen (Came) sterk werkwoord Waar kom je vandaan? (Where are you from?)
A1 Kopen (Buy) Gekocht (Bought) sterk werkwoord Prijzen en geld (Prices and money)
A1 Kosten (Cost) Gekost (Cost) irregular Prijzen en geld (Prices and money)
A1 Kunnen (Can) Gekund (Could) irregular Koken en bakken (Cooking and baking)
A1 Lachen (to laugh) Gelachen (Laughed) sterk werkwoord Emoties en gevoelens (Emotions and feelings)
A1 Leren (Learn) Geleerd (Learned) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Numbers and counting)
A1 Leven (Live) Geleefd (Lived) zwak werkwoord Huisvesting en accommodatie (Housing and accommodation)
A1 Lezen (to read) Gelezen (Read) sterk werkwoord Hobby's beschrijven (Describing hobbies)
A1 Lijken (To seem) Geleken (Seemed) sterk werkwoord Fysiek en uiterlijk (Physical appearance)
A1 Lopen (to walk) gelopen (walked) sterk werkwoord Sport en beweging (Sports and exercise)
A1 Luisteren (to listen) Geluisterd (Listened) zwak werkwoord Hobby's beschrijven (Describing hobbies)
A1 Maken (Make) Gemaakt (Made) zwak werkwoord Dagen van de week en dagdelen (Days of the week and parts of the day)
A1 Mediteren (to meditate) Gemediteerd (Meditated) zwak werkwoord Fysieke toestanden en sensaties (Physical states and sensations)
A1 Mengen (Mix) Gemengd (Mixed) zwak werkwoord Koken en bakken (Cooking and baking)
A1 Moeten (Must) Gemoeten (had to) irregular Koken en bakken (Cooking and baking)
A1 Mogen (May) Gemoogd (Allowed) irregular Koken en bakken (Cooking and baking)
A1 Nemen (to take) Genomen (Taken) sterk werkwoord Eten bestellen en uit eten gaan (Ordering food and dining out)
A1 Omdraaien (to flip) Omgedraaid (Flipped) zwak werkwoord Koken en bakken (Cooking and baking)
A1 Ontbijten (To have breakfast) Ontbeten (Had breakfast) sterk werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Ontmoeten (to meet) Ontmoet (Meet) zwak werkwoord Karakter en persoonlijkheid (Character and personality)
A1 Ontvangen (Receive) Ontvangen (Receive) sterk werkwoord Adres en contactgegevens (Address and contact details)
A1 Openen (to open) Geopend (Opened) zwak werkwoord Meubilair (Furniture)
A1 Opstaan (Get up) Opgestaan (Got up) sterk werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Optellen (Add) Opgeteld (Added) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Numbers and counting)
A1 Passen (To try on) Gepast (Suitable) zwak werkwoord In de kledingwinkel (At the clothing shop)
A1 Plannen (To plan) Gepland (Planned) zwak werkwoord Kalenderdata en feestdagen (Calendar dates and holidays)
A1 Praten (To talk) Gepraat (Talk) zwak werkwoord Familie (Family)
A1 Proeven (to taste) Geproefd (Tasted) zwak werkwoord Zintuigen en waarnemen (Senses and perceiving)
A1 Regenen (To rain) Geregend (Rained) zwak werkwoord Het weer (The weather)
A1 Reserveren (to reserve) Gereserveerd (Reserved) zwak werkwoord Huisvesting en accommodatie (Housing and accommodation)
A1 Rijden (to drive) Gereden (Driven) sterk werkwoord Transport (Transportation)
A1 Ruiken (to smell) Geroken (Smelled) sterk werkwoord Zintuigen en waarnemen (Senses and perceiving)
A1 Rusten (to rest) Gerust (Rested) zwak werkwoord Fysieke toestanden en sensaties (Physical states and sensations)
A1 Schilderen (to paint) Geschilderd (Painted) zwak werkwoord Hobby's beschrijven (Describing hobbies)
A1 Schoonmaken (to clean) Schoongemaakt (Cleaned) zwak werkwoord Ons huis (Our house)
A1 Schrijven (To write) Geschreven (Written) sterk werkwoord Ziekte en pijn (Sickness and pain)
A1 Slapen (Sleep) Geslapen (Slept) sterk werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Sluiten (to close) Gesloten (Closed) sterk werkwoord Meubilair (Furniture)
A1 Snijden (Cutting) Gesneden (Sliced) sterk werkwoord Koken en bakken (Cooking and baking)
A1 Spelen (to play) Gespeeld (Played) zwak werkwoord Sport en beweging (Sports and exercise)
A1 Sporten (to sport) Gesport (Exercised) zwak werkwoord Sport en beweging (Sports and exercise)
A1 Spreken (to speak) Gesproken (Spoken) Familie (Family)
A1 Springen (Jump) Gesprongen (leapt) sterk werkwoord Jouw huisdieren (Your pets)
A1 Sproeien (to spray) Gesproeid (Sprayed) zwak werkwoord Kamerplanten en tuinplanten (Houseplants and garden plants)
A1 Stoppen (to stop) Gestopt (Stopped) zwak werkwoord Routebeschrijving vragen en geven (Asking for and giving directions)
A1 Studeren (To study) Gestudeerd (Studied) zwak werkwoord Beroepen en studies (Professions and studies)
A1 Tekenen (to draw) Getekend (Signed) zwak werkwoord Hobby's beschrijven (Describing hobbies)
A1 Tellen (To count) Geteld (Counted) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Numbers and counting)
A1 Turnen (to do gymnastics) Geturnd (Did gymnastics) zwak werkwoord Sport en beweging (Sports and exercise)
A1 Uitzetten (to turn off) Uitgezet (Turned off) zwak werkwoord Huishoudelijke apparaten (Household appliances)
A1 Veranderen (Change) Veranderd (Changed) zwak werkwoord Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seasons, months and parts of the year)
A1 Verhuizen (To move house) Verhuisd (Moved) zwak werkwoord Ons huis (Our house)
A1 Verjaren (To have a birthday) Verjaard (Birthday) zwak werkwoord Je leeftijd zeggen (Saying your age)
A1 Verkiezen (Prefer) Verkozen (Elected) sterk werkwoord Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seasons, months and parts of the year)
A1 Verkopen (to sell) Verkocht (Sold) Prijzen en geld (Prices and money)
A1 Vermenigvuldigen (Multiply) Vermenigvuldigd (Multiplied) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Numbers and counting)
A1 Vertrekken (To leave) Vertrokken (Left) sterk werkwoord Hoe laat is het? De klok lezen. (Telling the time and reading the clock)
A1 Vieren (Celebrate) Gevierd (Celebrated) zwak werkwoord Je leeftijd zeggen (Saying your age)
A1 Vinden (Find) Gevonden (found) sterk werkwoord Kleuren (Colours)
A1 Vliegen (to fly) Gevlogen (Flown) sterk werkwoord Transport (Transportation)
A1 Voelen (to feel) Gevoeld (Felt) zwak werkwoord Zintuigen en waarnemen (Senses and perceiving)
A1 Voorbereiden (Prepare) Voorbereid (Prepared) zwak werkwoord Je leeftijd zeggen (Saying your age)
A1 Vragen (Ask) Gevraagd (Asked) sterk werkwoord Dingen vragen (Asking things)
A1 Wachten (Wait) Gewacht (Waited) zwak werkwoord Dagelijkse diensten (Everyday services)
A1 Wakker worden (Wake up) Wakker geworden (Woken up) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Wandelen (to walk) Gewandeld (Walked) zwak werkwoord Jouw huisdieren (Your pets)
A1 Werken (To work) gewerkt (worked) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Willen (To want) Gewild (wanted) irregular Dingen vragen (Asking things)
A1 Winkelen (Shopping) Gewinkeld (Shopped) zwak werkwoord Boodschappen doen (Grocery shopping)
A1 Wonen (to live) Gewoond (Lived) zwak werkwoord Waar kom je vandaan? (Where are you from?)
A1 Worden (To become) Geworden (Become) sterk werkwoord Je leeftijd zeggen (Saying your age)
A1 Zaaien (to sow) Gezaaid (Sowed) zwak werkwoord Kamerplanten en tuinplanten (Houseplants and garden plants)
A1 Zeggen (To say) Gezegd (Said) zwak werkwoord Je naam zeggen (Telling your name)
A1 Zetten (Put) Gezet (Put) zwak werkwoord Vormen en figuren (Shapes and forms)
A1 Zich aankleden (Get dressed) Zich aangekleed (Getting dressed) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Zich ontspannen (to relax) zich ontspannen (to relax) sterk werkwoord Fysieke toestanden en sensaties (Physical states and sensations)
A1 Zich scheren (to shave oneself) Zich geschoren (Shave oneself) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Zich voelen (to feel) Zich gevoeld (Felt) zwak werkwoord Emoties en gevoelens (Emotions and feelings)
A1 Zich voorstellen (To introduce oneself) zich voorgesteld (to introduce oneself) zwak werkwoord Je naam zeggen (Telling your name)
A1 Zich wassen (To wash oneself) Zich gewassen (Wash oneself) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Daily routines)
A1 Zien (See) gezien (seen) Zintuigen en waarnemen (Senses and perceiving)
A1 Zijn (To be) geweest (been) irregular Groeten en afscheid (Greetings and Farewells)
A1 Zingen (to sing) Gezongen (Sung) sterk werkwoord Muziek en kunst (Music and art)
A1 Zitten (to sit) Gezeten (Seated) sterk werkwoord Jouw huisdieren (Your pets)
A1 Zoeken (Search) Gezocht (Searched) sterk werkwoord Routebeschrijving vragen en geven (Asking for and giving directions)
A1 Zorgen voor (to care for) Gezorgd voor (Cared for) zwak werkwoord Jouw huisdieren (Your pets)
A1 Zullen (to shall) / (Will we go to the cinema on Friday night?) irregular Vrijdagavond uit (Friday night out)
A1 Zwemmen (to swim) Gezwommen (Swum) sterk werkwoord Sport en beweging (Sports and exercise)
A2 Aandoen (put on) Aangedaan (put on) zwak werkwoord Kledingstijlen en mode (Clothing styles and fashion)
A2 Aanhebben (to wear) Aangehad (worn) zwak werkwoord Kledingstijlen en mode (Clothing styles and fashion)
A2 Aanvragen (apply) Aangevraagd (Requested) zwak werkwoord Papierwerk en bureaucratie (Paperwork and bureaucracy)
A2 Accepteren (to accept) Geaccepteerd (Accepted) zwak werkwoord Kantoor en vergaderingen (Office and meetings)
A2 Afdrukken (to print) Afgedrukt (Printed) zwak werkwoord Kantoor en vergaderingen (Office and meetings)
A2 Afstuderen (to graduate) Afgestudeerd (Graduated) zwak werkwoord Universitaire opleiding (University degree)
A2 Afvallen (to lose weight) Afgevallen (lost weight) zwak werkwoord Gezonde voeding en gewoontes (Healthy food and habits)
A2 Annuleren (to cancel) Geannuleerd (Cancelled) zwak werkwoord Transport huren (Rent your transportation)
A2 Bekijken (to look at) Bekeken (looked at) zwak werkwoord Heb je het nieuws gehoord? (Did you hear the news?)
A2 Bellen (to call) Gebeld (Called) zwak werkwoord Boek uw accommodatie (Book your accomodation)
A2 Beschrijven (to describe) Beschreven (described) zwak werkwoord Op zondag een wandeling maken. (Going for a Sunday walk.)
A2 Beslissen (to decide) Beslist (Decide) sterk werkwoord Met pensioen gaan (To be retired)
A2 Bestaan (to exist) Bestaan (to exist) sterk werkwoord Op de camping (At the camping)
A2 Bevestigen (to confirm) Bevestigd (Confirmed) zwak werkwoord Boek uw accommodatie (Book your accomodation)
A2 Bewonderen (to admire) Bewonderd (admired) zwak werkwoord Familie-uitje naar de dierentuin (Family trip to the zoo)
A2 Bezoeken (to visit) Bezocht (Visited) irregular Vakantieplannen (Holiday plans)
A2 Communiceren (to communicate) Gecommuniceerd (Communicated) zwak werkwoord Teamwerk (Teamwork)
A2 Controleren (to check) Gecontroleerd (Checked) zwak werkwoord Op het vliegveld en in het vliegtuig. (At the airport and in the plane.)
A2 Denken (to think) Gedacht (Thought) sterk werkwoord Vakantieramp? (Holiday disaster?)
A2 Geloven (to believe) Geloofd (Believed) zwak werkwoord Meningen en onderhandelingen (Opinions and negotiations)
A2 Genieten (to enjoy) Genoten (Enjoyed) sterk werkwoord Met pensioen gaan (To be retired)
A2 Houden (to keep) Gehouden (Held) sterk werkwoord Als toerist in de stad (As a Tourist in the City)
A2 Hydrateren (to hydrate) Gehydrateerd (hydrated) zwak werkwoord Gezonde voeding en gewoontes (Healthy food and habits)
A2 Inchecken (to check in) Ingecheckt (Checked in) zwak werkwoord Op het vliegveld en in het vliegtuig. (At the airport and in the plane.)
A2 Informeren (to inform) Geïnformeerd (Informed) zwak werkwoord Organisatie en delegatie (Organisation and delegation)
A2 Inpakken (to pack) Ingepakt (Packed) zwak werkwoord Je bagage pakken (Packing your luggage)
A2 Investeren (to invest) Geïnvesteerd (Invested) zwak werkwoord Mijn eigen bedrijf (My own business)
A2 Kennen (to know) Gekend (Known) sterk werkwoord Mijn tijd op school (My time at school)
A2 Kiezen (to choose) Gekozen (Chosen) sterk werkwoord (Duurzaam) vervoer ((Sustainable) transport)
A2 Lenen (to borrow) Geleend (Borrowed) zwak werkwoord In de bibliotheek (At the library)
A2 Meenemen (to bring along) Meegenomen (Brought along) zwak werkwoord Je bagage pakken (Packing your luggage)
A2 Melden (to report) Gemeld (Reported) zwak werkwoord Op hotel (At the hotel)
A2 Missen (to miss) Gemist (Missed) zwak werkwoord Mijn tijd op school (My time at school)
A2 Observeren (to observe) Geobserveerd (observed) zwak werkwoord Op de camping (At the camping)
A2 Onderhandelen (to negotiate) Onderhandeld (Negotiated) zwak werkwoord Kantoor en vergaderingen (Office and meetings)
A2 Ondertekenen (to sign) Ondertekend (Signed) zwak werkwoord Bij de makelaar (At the real estate agent)
A2 Onderzoeken (to investigate) Onderzocht (Investigated) sterk werkwoord In de bibliotheek (At the library)
A2 Ontdekken (to discover) Ontdekt (Discovered) sterk werkwoord Als toerist in de stad (As a Tourist in the City)
A2 Ontwikkelen (to develop) Ontwikkeld (developed) zwak werkwoord Universitaire opleiding (University degree)
A2 Ophalen (to collect) Opgehaald (Collected) zwak werkwoord Transport huren (Rent your transportation)
A2 Opmerken (to notice) Opgemerkt (Noticed) zwak werkwoord Kantoor en vergaderingen (Office and meetings)
A2 Optillen (to lift) Opgetild (Lifted) zwak werkwoord Oefening en levensstijl (Exercise and lifestyle)
A2 Organiseren (to organise) Georganiseerd (Organised) zwak werkwoord Organisatie en delegatie (Organisation and delegation)
A2 Pakken (to take) Gepakt (Taken) zwak werkwoord Papierwerk en bureaucratie (Paperwork and bureaucracy)
A2 Proberen (to try) Geprobeerd (tried) zwak werkwoord Afhaalmaaltijden (Takeaway food)
A2 Reageren (to react) Gereageerd (Reacted) zwak werkwoord Heb je het nieuws gehoord? (Did you hear the news?)
A2 Realiseren (to realise) Gerealiseerd (Realised) zwak werkwoord Bucketlist (Bucket list)
A2 Regeren (to govern) Geregeerd (governed) zwak werkwoord De regering en verkiezingen (The government and elections)
A2 Reizen (to travel) Gereisd (Traveled) zwak werkwoord Vakantieplannen (Holiday plans)
A2 Rennen (to run) Gerend (ran) zwak werkwoord Oefening en levensstijl (Exercise and lifestyle)
A2 Renoveren (to renovate) Gerenoveerd (Renovated) zwak werkwoord Bij de makelaar (At the real estate agent)
A2 Samenwerken (to collaborate) Samengewerkt (collaborated) zwak werkwoord Teamwerk (Teamwork)
A2 Samenwonen (to live together) Samen gewoond (lived together) zwak werkwoord Gezinsplannen (Family plans)
A2 Scheiden (to divorce) Gescheiden (Divorced) sterk werkwoord Gezinsplannen (Family plans)
A2 Schenken (to give (as a gift)) Geschonken (gifted) zwak werkwoord Vrienden bezoeken (Visiting friends)
A2 Slagen (to pass) Geslaagd (Passed) sterk werkwoord Universitaire opleiding (University degree)
A2 Solliciteren (to apply for a job) Gesolliciteerd (Applied) zwak werkwoord Op zoek naar een baan (Looking for a job)
A2 Sparen (to save) Gespaard (Saved) zwak werkwoord Bij de bank (At the bank)
A2 Staan (to stand) Gestaan (Stood) sterk werkwoord Als toerist in de stad (As a Tourist in the City)
A2 Stappen (to walk) Gestapt (walked) zwak werkwoord Op zondag een wandeling maken. (Going for a Sunday walk.)
A2 Stelen (to steal) Gestolen (Stolen) sterk werkwoord Vakantieramp? (Holiday disaster?)
A2 Stemmen (to vote) Gestemd (voted) zwak werkwoord De regering en verkiezingen (The government and elections)
A2 Sterven (to die) Gestorven (Died) sterk werkwoord Gezinsplannen (Family plans)
A2 Sturen (to send) Gestuurd (Sent) zwak werkwoord Van postkantoor naar e-mail (From post office to email)
A2 Terugbrengen (to return) Teruggebracht (Returned) zwak werkwoord Transport huren (Rent your transportation)
A2 Toevoegen (to add) Toegevoegd (Added) zwak werkwoord Bij de bank (At the bank)
A2 Tonen (to show) Getoond (shown) zwak werkwoord Op de camping (At the camping)
A2 Trainen (to train) Getraind (Trained) zwak werkwoord Oefening en levensstijl (Exercise and lifestyle)
A2 Trouwen (to marry) Getrouwd (Married) zwak werkwoord Gezinsplannen (Family plans)
A2 Uitchecken (to check out) Uitgecheckt (Checked out) zwak werkwoord Op hotel (At the hotel)
A2 Uitdoen (to take off) Uitgedaan (taken off) zwak werkwoord Kledingstijlen en mode (Clothing styles and fashion)
A2 Uitgaan (to go out) Uitgegaan (Went out) zwak werkwoord Vrienden bezoeken (Visiting friends)
A2 Uitlenen (to lend) Uitgeleend (Lent out) zwak werkwoord In de bibliotheek (At the library)
A2 Uitnodigen (to invite) Uitgenodigd (Invited) zwak werkwoord Vrienden bezoeken (Visiting friends)
A2 Uitpakken (to unpack) Uitgepakt (Unpacked) zwak werkwoord Je bagage pakken (Packing your luggage)
A2 Verbinden (to connect) Verbonden (Connected) sterk werkwoord Thuiswerken of op kantoor? (Remote work or the office?)
A2 Vergaderen (to hold a meeting) Vergaderd (held a meeting) zwak werkwoord Kantoor en vergaderingen (Office and meetings)
A2 Verhuren (to rent out) Verhuurd (Rented out) zwak werkwoord Transport huren (Rent your transportation)
A2 Verzenden (to send) Verzonden (sent) zwak werkwoord Op zoek naar een baan (Looking for a job)
A2 Voeden (to feed) Gevoed (fed) zwak werkwoord Bezoek het platteland (Visit the countryside)
A2 Volgen (to follow) Gevolgd (Followed) zwak werkwoord Op het vliegveld en in het vliegtuig. (At the airport and in the plane.)
A2 Voltooien (to complete) Voltooid (Completed) zwak werkwoord Organisatie en delegatie (Organisation and delegation)
A2 Vullen (to fill) Gevuld (Filled) zwak werkwoord Je bagage pakken (Packing your luggage)
A2 Wegen (to weigh) Gewogen (weighted) sterk werkwoord Koken en bakken (Cooking and baking)
A2 Wensen (to wish) Gewenst (Wanted) zwak werkwoord Bucketlist (Bucket list)
A2 Weten (to know) Geweten (Conscience) sterk werkwoord Op het vliegveld en in het vliegtuig. (At the airport and in the plane.)
A2 Winnen (to win) Gewonnen (won) sterk werkwoord Teamwerk (Teamwork)
A2 Zakken (to fail) Gezakt (failed) zwak werkwoord Universitaire opleiding (University degree)
A2 Zich aanmelden (to sign in) Zich aangemeld (signed in) zwak werkwoord Thuiswerken of op kantoor? (Remote work or the office?)
A2 Zich afmelden (to sign out) Zich afgemeld (Signed out) zwak werkwoord Thuiswerken of op kantoor? (Remote work or the office?)
A2 Zich amuseren (to enjoy oneself) Zich geamuseerd (had fun) zwak werkwoord Hobbylessen (Hobby classes)
A2 Zich inschrijven (to register) Zich ingeschreven (registered) sterk werkwoord Mijn tijd op school (My time at school)
A2 Zich vervelen (to be bored) Zich verveeld (to be bored) zwak werkwoord Met pensioen gaan (To be retired)
A2 Zich wegen (to weigh oneself) Zich gewogen (to weigh oneself) sterk werkwoord Gezonde voeding en gewoontes (Healthy food and habits)