Days of the week and parts of the day

Maandag is mijn drukste dag van de week.

Monday is my busiest day of the week. Show

Zij gaat dinsdag naar de stad.

She is going to the city on Tuesday. Show

Woensdag studeert hij in de ochtend.

On Wednesday, he studies in the morning. Show

Op donderdag kijk ik naar mijn favoriete programma.

On Thursday I watch my favorite show. Show

Wij vieren het feest op vrijdag.

We celebrate the party on Friday. Show

's Zaterdags vier ik een feestje.

On Saturday, I'm throwing a party. Show

Morgen is het zondag, ik vier een feest.

Tomorrow is Sunday, I am having a party. Show

Maandag is de dag dat ik werk.

Monday is the day that I work. Show

De ochtend begint om zeven uur.

The morning starts at seven o'clock. Show

's Middags werk ik tot zes uur.

In the afternoon, I work until six o'clock. Show

's Avonds kookt mijn moeder altijd om zes uur.

In the evening, my mother always cooks at six o'clock. Show

's Nachts slaap ik altijd heel goed.

At night, I always sleep very well. Show

Vandaag werken wij vanaf de ochtend tot de middag aan projecten.

Today we are working on projects from the morning until the afternoon. Show

Morgen om zeven uur wandelen wij met de hond in het park.

Tomorrow at seven o'clock we are walking with the dog in the park. Show

Gisteren werkte ik 's ochtends en 's avonds op kantoor.

Yesterday I worked in the office in the morning and evening. Show

's Morgens drink ik koffie om zeven uur voor het werk.

In the morning, I drink coffee at seven o'clock before work. Show

Wij eten samen 's middags op maandag en vrijdag.

We eat together in the afternoon on Monday and Friday. Show

Wij eten om zes uur 's avonds met de familie.

We eat at six o'clock in the evening with the family. Show

Wij gaan 's nachts naar bed na een lange dag werken.

We go to bed at night after a long day of work. Show

Zij maakt een mooie tekening.

She makes a beautiful drawing. Show