Beschrijf verschillende soorten vakanties en activiteiten.
(Describe different types of holidays and activities.)
Bespreek de vervoersmiddelen die worden gebruikt om je reisbestemming te bereiken.
(Discuss the modes of transportation used to reach your travel destination)
Ken gangbare vakantiebestemmingen in het gastland.
(Know common holiday destinations in your guest country.)
Werkwoorden met '(om) te', 'laten' en 'aan het'(Verbs with '(om) te', 'laten' and 'aan het')
Bespreek een advertentie voor een huis of appartement die je zojuist hebt gezien.
(Discuss an advertisement for a house or apartment that you just saw.)
Bespreek de aankoop van een nieuw huis of appartement.
(Discuss to buy a new house or apartment.)
Onvoltooid verleden toekomende tijd
(imperfect future tense)
Praat over activiteiten en veranderingen in levensstijl nadat je met pensioen bent gegaan.
(Talk about activities and lifestyle changes after you retire.)
Praten over lopende acties in de toekomst.
(Talk about ongoing actions in the future.)
Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
(coordinating and subordinating conjunctions)