A2.27: Clothing styles and fashion

Kledingstijlen en mode

Vocabulary (16)

 Aandoen (put on) - Verb conjugation and exercises

Aandoen

Show

Put on Show

 Aanhebben (to wear) - Verb conjugation and exercises

Aanhebben

Show

To wear Show

 Uitdoen (to take off) - Verb conjugation and exercises

Uitdoen

Show

To take off Show

 Vintage: Vintage (Dutch)

Vintage

Show

Vintage Show

 De sokken: The socks (Dutch)

De sokken

Show

The socks Show

 Ouderwets: Old-fashioned (Dutch)

Ouderwets

Show

Old-fashioned Show

 De stijl: The style (Dutch)

De stijl

Show

The style Show

 Het tijdperk: The era (Dutch)

Het tijdperk

Show

The era Show

 Het merk: The brand (Dutch)

Het merk

Show

The brand Show

 De mode: The fashion (Dutch)

De mode

Show

The fashion Show

 De paskamer: The fitting room (Dutch)

De paskamer

Show

The fitting room Show

 De onderbroek: the underpants (Dutch)

De onderbroek

Show

The underpants Show

 De trend: The trend (Dutch)

De trend

Show

The trend Show

 In de mode: In fashion (Dutch)

In de mode

Show

In fashion Show

 De outfit: The outfit (Dutch)

De outfit

Show

The outfit Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

Exercise 2: Match a word

Instruction: Match the translations

Ik heb gisteren een nieuwe jas in de paskamer gepast (I tried on a new coat in the fitting room yesterday)
Hij droeg een hippe broek op het feest vanavond (He wore trendy trousers to the party tonight)
Deze sokken zijn fijn omdat ze niet te strak zitten (These socks are nice because they are not too tight.)
De mode verandert snel en vintage kleding is weer populair (Fashion is changing quickly and vintage clothing is popular again)

Exercise 3: Cluster the words

Instruction: Sleep de woorden naar de juiste categorie: woorden die verwijzen naar kledingstukken of accessoires, en woorden die te maken hebben met stijlen en mode.

Kledingstukken en accessoires

Stijlen en mode

Exercise 4: Sterke werkwoorden: onvoltooid verleden tijd en voltooid deelwoord

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Strong verbs: simple past tense and past participle

Show translation Show answers

gebleven, aangedaan, las, wist, kocht, droeg, Zag, zei

1. Zeggen:
Ze ... dat mijn jurk erg in de mode is op het moment.
(She said that my dress is very fashionable at the moment.)
2. Zien:
... jij van welk merk die jas was?
(Did you see what brand that jacket was?)
3. Lezen:
Opa ... altijd modebladen uit dat tijdperk.
(Grandpa always read fashion magazines from that era.)
4. Weten:
Ik ... niet dat jij zo met mode bezig bent.
(I didn't know that you are so into fashion.)
5. Kopen:
Ik ... een vintage jurk in de tweedehandswinkel.
(I bought a vintage dress in the secondhand shop.)
6. Blijven:
De stijl van mijn moeder is altijd een beetje ouderwets ....
(My mother's style has always remained a bit old-fashioned.)
7. Aandoen:
We hebben onze nieuwe outfit ...
(We have put on our new outfit)
8. Dragen:
Hij ... een hippe jas op het feest.
(He wore a trendy jacket at the party.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A2.27.1 Grammatica

Sterke werkwoorden: onvoltooid verleden tijd en voltooid deelwoord

Strong verbs: simple past tense and past participle


Verb conjugation tables for this lesson

Passen to try on

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)

Dutch English
(ik) heb gepast I have tried on
(jij) hebt gepast / hebt gepast You have tried on
(hij/zij/het) heeft gepast he/ she/ it has tried on
(wij) hebben gepast we have tried on
(jullie) hebben gepast you have tried on
(zij) hebben gepast they have tried on

Exercises and examples phrases

Dragen to wear

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

Dutch English
(ik) droeg I wore
(jij) droeg/droegde You wore
(hij/zij/het) droeg he/she/it wore
(wij) droegen we wore
(jullie) droegen you wore
(zij) droegen they wore

Exercises and examples phrases

Aandoen put on

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)

Dutch English
ik heb aangedaan I have put on
jij hebt aangedaan / heb jij aangedaan You have put on / have you put on
hij/zij/het heeft aangedaan he/she/it has put on
wij hebben aangedaan we have put on
jullie hebben aangedaan you have put on
zij hebben aangedaan they have put on

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏