Dutch course (syllabus)
Dutch learning plan and audio, exercises, grammar and vocabulary materials for usage during our conversation lessons.
Structured by CEFR level
Practical and fun
6 learning modules per level
Enroll now!
Level
A1
A2
Learning goals
-
Basisbegroetingen en afscheidsgroeten.
(Basic greetings and farewells.)
-
Een gesprek beginnen en beëindigen.
(Starting and ending a conversation.)
-
Nuttige zinnen om tijdens de les te gebruiken (om verduidelijking te vragen, om herhaling te vragen, enz.).
(Useful phrases to use during class (asking for clarification, repetition, etc.).)
-
Persoonlijke voornaamwoorden (ik, jij, hij,…)
(Personal pronouns (ik, jij, hij,...))
Learning goals
-
Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders
(Tell your name and ask for the name of somebody)
-
Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...)
(Titles and ways of addressing people. (Mister, miss,...))
-
Stel jezelf voor
(Introduce yourself)
-
Het alfabet en de uitspraak
(The alphabet and pronunciation)
Learning goals
-
Vraag iemand waar ze vandaan komen
(Ask somebody where they are from)
-
Zeg je nationaliteit
(Say your nationality)
-
Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)
(Definite and indefinite articles (de, het, een))
-
Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud)
(The noun (singular & plural))
Learning goals
-
Leren tellen
(Learn to count )
-
Nummers van 1-100
(Numbers from 1-100)
-
Hoofdtelwoorden
(Cardinal numbers)
Learning goals
-
Stel jezelf voor en vertel over je familie.
(Introduce and tell about your family.)
-
Vraag iemand naar zijn of haar familie. (grootte, structuur, ... )
(Ask someone about their family. (size, structure,...))
-
De bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw, zijn,...)
(The possessive pronouns (mijn, jouw, zijn,...))
Learning goals
-
Iemand naar zijn leeftijd vragen
(Asking somebody's age )
-
Zeg hoe oud je bent en wanneer je jarig bent
(Say how old you are and when your birthday is)
-
Vraagwoorden (hoe, hoeveel, waar, wanneer)
(Question words (hoe, hoeveel, waar, wanneer))
Learning goals
-
Beschrijf je beroep
(Describe your profession)
-
Vraag naar iemands beroep
(Ask somebody's profession)
-
Praat over studies
(Talk about studies)
-
Vraagwoorden (wie, wat, welk(e))
(Question words (wie, wat, welk(e)))
Learning goals
-
Contactgegevens vragen en geven.
(Asking for and giving contact details.)
-
Geven van en vragen naar adressen.
(Tell and ask for addresses.)
-
Onvoltooid tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden
(Present simple tense: regular verbs)
-
Hoofdzinnen en ja/nee-vragen
(Main clauses and yes/no questions)
Learning goals
-
Leer de delen van de dag.
(Learn the parts of the day.)
-
Leer de namen van de 7 dagen van de week
(Learn the names of the 7 days of the week)
-
Beschrijf je wekelijkse activiteiten.
(Describe your weekly activities.)
-
Voorzetsels van tijd (in, om, op, voor,...)
(Prepositions of time (in, om, op, voor,...))
Learning goals
-
Praat over het weer
(Talk about the weather)
-
Basis weerwoordenschat
(Basic weather vocabulary)
-
Onpersoonlijke werkwoorden
(Impersonal verbs)
Learning goals
-
Leer de rangtelwoorden.
(Learn the ordinal numbers.)
-
Rangtelwoorden
(Ordinal numbers)
Learning goals
-
Leer de seizoenen en maanden.
(Learn the seasons and months.)
-
Beschrijf het weer in elk seizoen en elke maand.
(Describe the weather in each season and month.)
-
Geavanceerd: vertel wat je doet in welke maand van het jaar.
(Advanced: tell what you do in what month of the year.)
-
Toekomende tijd met 'gaan'
(Future tense with 'gaan')
Learning goals
-
Vraag en vertel de tijd
(Ask and tell the time)
-
Lees de klok
(Read the clock)
-
Hoe zeg je de tijd?
(How do you tell the time?)
Learning goals
-
De basisdata en feestdagen
(The basic dates and holidays)
-
Hoe formuleer je de datum?
(How do you formulate the date?)
Learning goals
-
Noem het voedsel dat we dagelijks consumeren.
(Name the food that we consume daily.)
-
Vertel wat je eet en drinkt.
(Tell what you eat and drink.)
-
Nevenschikkende voegwoorden (en, maar, of, want)
(Coordinating conjunctions (en, maar, of, want))
Learning goals
-
Praat over je dagelijkse routine.
(Talk about your daily routine.)
-
Praat over gewoontes.
(Talk about habits.)
-
Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)
(Reflexive verbs (to wash oneself, to shave oneself))
Learning goals
-
Basisingrediënten voor koken
(Basic ingredients for cooking)
-
Verplichtingen uitdrukken
(Expressing obligations)
-
Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen)
(Modal verbs (moeten, kunnen, mogen))
Learning goals
-
Stel en beantwoord vragen.
(Ask and answer questions.)
-
Leer de vraagwoorden.
(Learn the question words.)
-
De uitspraak van ui, ou, eu, oe
(The pronunciation of ui, ou, eu, oe)
Learning goals
-
Praat over geld, valuta's en betaalmethoden.
(Talk about money, currencies and payment methods.)
-
Vraag naar en zeg de prijs in een winkel.
(Ask for and say the price in a shop.)
-
Bijwoorden van hoeveelheid (veel, weinig, genoeg,...)
(Adverbs of quantity (veel, weinig, genoeg, ...))
Learning goals
-
Maak een boodschappenlijst voor dagelijkse voeding en drankjes.
(Write a grocery list for daily food and drinks.)
-
Vraag een winkelmedewerker naar een product in de supermarkt.
(Ask a shop assistant about a product in the supermarket.)
-
Uitspraak van 'e', 'ee' en 'e'
(Pronunciation of 'e', 'ee' and 'e')
Learning goals
-
Beschrijf alledaagse kleding.
(Describe everyday clothing.)
-
Vraag naar beschikbaarheid in een kledingwinkel.
(Ask for availability in a clothing shop.)
-
Vraag om uw maat.
(Ask for your size.)
-
Persoonlijke voornaamwoorden: voorwerp (mij, jou, hem,...)
(Personal pronouns: object (mij, jou, hem,...))
Learning goals
-
Leer de basis lichaamsdelen kennen.
(Get to know the basic body parts.)
-
Basiszinnen om uw gezondheid te beschrijven.
(Basic phrases to describe your health.)
-
Veel gebruikte onregelmatige werkwoorden
(Frequently used irregular verbs)
Learning goals
-
Beschrijf het uiterlijk van mensen
(Describe people's physical appearance)
-
Gebruik bijvoeglijke naamwoorden om mensen te beschrijven.
(Use adjectives to describe people.)
-
Bijvoeglijke naamwoorden
(Adjectives)
Learning goals
-
Beschrijf de kleuren van gewone voorwerpen.
(Describe the colours of common objects.)
-
Basis-, samengestelde en haarkleuren.
(Basic, compound and hair colours.)
-
Het uitdrukken van voorkeuren en afkeuren
(Expressing preferences and dislikes)
Learning goals
-
Druk je basisemoties uit.
(Express your basic emotions.)
-
Beschrijf de gevoelens van anderen.
(Describe the emotions of others.)
-
Voorzetsels Om, door, aan, naar, met,...
(Prepositions Om, door, aan, naar, met,...)
Learning goals
-
Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking
(Describe taste, smell, sight, sound and touch)
-
Dingen vergelijken
(Compare things)
-
Trappen van vergelijking
(Degrees of comparison)
Learning goals
-
Beschrijf vormen en figuren.
(Describe forms and shapes.)
-
Beschrijf basisobjecten.
(Describe basic objects.)
-
Geef voorkeuren aan.
(Express preferences.)
-
Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
(Demonstrative pronouns (deze, die, dit, dat))
Learning goals
-
Leer het karakter van mensen te beschrijven.
(Learn to describe the character of people.)
-
Praat over persoonlijkheden.
(Talk about personalities.)
-
Negatie
(Negation)
Learning goals
-
Druk uit wat je nodig hebt.
(Express what you need.)
-
Vertel hoe je lichaam aanvoelt.
(Tell how your body feels.)
-
Verkleinwoorden
(Diminutives)
Learning goals
-
Uitdrukken van ziekte en pijn.
(Express sickness and pain.)
-
Leg je medische toestand uit bij de dokter.
(Express your medical condition at the doctor's office.)
-
Bijwoorden Anders, graag, zo, heel,...
(Adverbs Anders, graag, zo, heel,...)
Learning goals
-
Beschrijf alle kamers en verdiepingen van een huis.
(Describe all the rooms and floors of a house.)
-
Een huur- of verkoopadvertentie van een huis begrijpen.
(Understand a house rental or sales ad.)
-
Gebruik van 'er' en 'daar'
(Use of 'er' and 'daar')
Learning goals
-
Beschrijf het meubilair in je huis.
(Describe the furniture in your house.)
-
Gebruik de plaatsbepalende voorzetsels om de locatie van meubels aan te geven.
(Use the prepositions of place to indicate the location of furniture.)
-
Uitspraak van \"sch\", \"ch\", \"g\"
(Pronunciation of "sch", "ch", "g")
Learning goals
-
Beschrijf welke tafelgerei je nodig hebt.
(Describe what tableware you need.)
-
De tafel dekken om gasten te ontvangen.
(Setting up the table to receive guests.)
-
Voorzetsels van plaats (aan, in, onder,...)
(Prepositions of place (aan, in, onder,...))
Learning goals
-
Leer de namen van veelvoorkomende huishoudelijke en elektrische apparaten.
(Learn the names of common household and electrical appliances.)
-
Dagelijkse situaties met veelvoorkomende huishoudelijke apparaten.
(Daily situations with common household devices.)
-
Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)
(Indefinite pronouns (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal))
Learning goals
-
Leer de verschillende soorten accommodaties.
(Learn the different types of accommodations.)
-
Neem contact op met een verhuurder of makelaar om een huis te huren.
(Contact a landlord or agency to rent a house.)
-
Zinnen verbinden met dus, omdat, want, ook
(Connecting sentences with dus, omdat, want, ook)
Learning goals
-
Leer de namen van gewone planten en bloemen in huis en in de tuin.
(Learn the names of common plants and flowers in the house and in the garden.)
-
Dagelijkse verzorging van planten en tuinieren.
(Daily plant care routine and gardening.)
-
Zijn aan het + infinitief
(To be doing + infinitive)
Learning goals
-
Leer de basisdieren (huisdieren).
(Learn the basic animals (pets).)
-
Beschrijf de routines, de dagelijkse verzorging en het voer van je huisdier.
(Describe the routines, daily care and food of your pet.)
-
Uitspraak van 'ij' en 'ei'
(Pronunciation of 'ij' and 'ei')
Learning goals
-
Beschrijf de locatie van diensten op een kaart.
(Describe the location of services on a map.)
-
Vraag naar de openingstijden van een bepaalde dienst.
(Ask for the opening hours of a certain service.)
-
Het voltooid deelwoord met hebben/zijn
(The past participle with hebben/zijn)
Learning goals
-
Vraag naar eten van het menu.
(Ask food from the menu.)
-
Reserveer een tafel in een restaurant.
(Reserve a table in a restaurant.)
-
Voltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
(Past participles as adjectives)
Learning goals
-
Leer de sporten
(Learn the sports)
-
Praat over de sporten die je beoefent
(Talk about the sports you practice)
-
Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)
(Adverbs of frequency (soms, vaak, nooit, ...))
Learning goals
-
Praat over je hobby's
(Talk about your hobbies)
-
Beschrijf activiteiten die je leuk vindt
(Describe activities that you enjoy)
-
Bijwoorden van tijd (nu, dan, morgen...)
(Adverbs of time (nu, dan, morgen...))
Learning goals
-
Beschrijf de verschillende soorten vervoer.
(Describe the different types of transportation.)
-
Koop een vervoerbewijs.
(Buy a transport ticket.)
-
Beschrijf het vervoer tussen plaatsen.
(Describe transportation between places.)
-
Voorzetsels van richting ( door, langs, naar, ...)
(Prepositions of direction (door, langs, naar, ...))
Learning goals
-
Vraag om de weg in een stad
(Ask for directions in a city)
-
Aan een vreemde de weg wijzen
(Giving directions to a stranger)
-
Vraag naar het bestaan van een gebouw of dienst.
(Ask for the existence of a building or service.)
-
Gebiedende wijs
(Imperative mood)
Learning goals
-
Maak plannen met je vrienden voor vrijdagavond.
(Make plans with your friends for the Friday evening.)
-
Iemand uitnodigen voor een evenement.
(Invite somebody for an event.)
-
Gebruik van zullen (voorstel, belofte, waarschijnlijkheid)
(Use of zullen (suggestion, promise, probability))
Learning goals
-
Praat over culturele evenementen in de stad.
(Talk about culture events in the city.)
-
Ga naar het museum, een expositie, een muziekstuk...
(Go to the museum, an exposition, musical,...)
-
Woorden met een trema
(Words with a diaeresis)
Learning goals
-
Beschrijf verschillende soorten vakanties en activiteiten.
(Describe different types of holidays and activities.)
-
Bespreek de vervoersmiddelen die worden gebruikt om je reisbestemming te bereiken.
(Discuss the modes of transportation used to reach your travel destination)
-
Ken gangbare vakantiebestemmingen in het gastland.
(Know common holiday destinations in your guest country.)
-
Werkwoorden met '(om) te', 'laten' en 'aan het'
(Verbs with '(om) te', 'laten' and 'aan het')
Learning goals
-
Noem en beschrijf veelvoorkomende items om in te pakken voor een reis.
(Name and describe common items to pack for a trip.)
-
Vergelijk verschillende soorten bagage en koffers.
(Compare different types of luggage and suitcases.)
-
Leg bagageregels en -beperkingen uit.
(Explain baggage rules and restrictions.)
-
Wanneer geen artikel gebruiken
(When not to use an article)
Learning goals
-
Boek en reserveer een kamer - per telefoon, e-mail en online.
(Book and reserve a room - by phone, email and online.)
-
Ken veelvoorkomende hotel- en kamertypes.
(Know common hotel and room types.)
-
Onregelmatige vergelijkingen
(Irregular comparisons)
Learning goals
-
Het incheckproces voor uw vlucht: op de luchthaven en online.
(The check-in process for your flight: at the airport and online.)
-
Vraag naar informatie over vluchtschema's en terminals.
(Ask for information on flight schedules and terminals.)
-
Door de beveiliging gaan en de veiligheidsinstructies begrijpen.
(Going through security and understanding safety instructions.)
-
Algemene zinsbouw
(General sentence structure)
-
Voorzetselgroep
(prepositional phrase)
Learning goals
-
Huur een auto, fiets of scooter.
(Rent a car, bike or scooter.)
-
Beheer uw autoverzekering en storting.
(Manage your car insurance and deposit.)
-
Haal en retourneer uw vervoermiddel.
(Pick up and return your transportation.)
-
Verschil tussen heel, zeer en veel"
(Difference between heel, zeer and veel)
Learning goals
-
In- en uitchecken bij het hotel.
(Do your hotel check-in and check-out.)
-
Vraag om wijzigingen of extra services tijdens uw verblijf.
(Request changes or extra services during your stay.)
-
Meld eventuele problemen met betrekking tot uw verblijf bij de receptie.
(Report any issues related to your stay at the reception.)
-
Het meewerkend voorwerp
(the indirect object)
Learning goals
-
Veelvoorkomende activiteiten tijdens een stedentrip.
(Common activities during a city trip.)
-
Informatie vragen bij het VVV-kantoor.
(Asking information at the tourist office.)
-
Ken praktische overlevingszinnen als toerist om je in de stad te redden.
(Know practical survival phrases as a tourist to navigate in the city.)
-
Voltooid deelwoord: sterke en zwakke werkwoorden
(Past participle: strong and weak verbs)
Learning goals
-
Meld gestolen of verloren voorwerpen bij het politiebureau.
(Report stolen or lost items at the police station.)
-
Hulp vragen met documenten bij de ambassade of het consulaat.
(Asking for help with documents at the embassy or consulate.)
-
Bel de hulpdiensten.
(Contact emergency services.)
-
Onregelmatige voltooid deelwoorden
(Irregular past participles)
Learning goals
-
Navigeren door sociale zekerheid, werkvergunningen en papierwerk.
(Navigate social security, working permits and paperwork.)
-
Ken uw verplichtingen en documentatie in het land.
(Know your obligations and paperwork in the country.)
-
Onvoltooid verleden tijd: zwakke werkwoorden
(Past simple tense: regular verbs)
Learning goals
-
Bespreek wat je op televisie hebt gezien of op de radio hebt gehoord.
(Discuss what you saw on television or heard on the radio.)
-
Tijduitdrukkingen voor recente gebeurtenissen.
(Time expressions for recent events.)
-
Leer de populaire mediastations in je gastland kennen.
(Get to know the popular media stations in your host country.)
-
Onvoltooid verleden tijd: regelmatige werkwoorden met klankverandering
(Past tense: regular verbs with vowel change)
Learning goals
-
Ken de namen van de hulpdiensten van je nieuwe land.
(Know the names of emergency services of your new country.)
-
Bellen en adviseren over situaties.
(Calling and advising about situations.)
-
Onvoltooid verleden tijd: sterke werkwoorden
(Simple past tense: strong verbs)
Learning goals
-
Leer over het onderwijssysteem van het land.
(Learn about the country's education system.)
-
Vertel over je tijd op school en jeugdherinneringen.
(Talk about your time at school and childhood memories.)
-
Onvoltooid verleden tijd: onregelmatige werkwoorden
(Past simple tense: irregular verbs)
Learning goals
-
Een bankrekening openen.
(Open a bank account.)
-
Doe online aankopen en maak uzelf vertrouwd met gangbare betaalmethoden.
(Make online purchases and be familiar with common payment methods.)
-
Leer de grootste banken van het land kennen.
(Get to know the biggest banks of the country.)
-
Wensen uitdrukken met de onvoltooid verleden tijd
(Expressing wishes with the imperfect tense)
Learning goals
-
Praat over je universitaire studie of doelen.
(Talk about your university study or goals.)
-
Ken de woordenschat over hoger onderwijs.
(Know vocabulary about higher education.)
-
Leer het hoger onderwijssysteem en de instellingen van je nieuwe land kennen.
(Know the higher education system and institutions of your new country.)
-
Tijdsaanduidingen bij onvoltooid verleden tijd (gisteren, vorige week)
(Time indications with onvoltooid verleden tijd (gisteren, vorige week))
Learning goals
-
Maak kennis met de basisoverheidsinstellingen van het land.
(Get to know the basic government institutions of the country.)
-
Praat over verkiezingen en stemmen.
(Talk about elections and voting.)
-
Voltooid tegenwoordige tijd of onvoltooid verleden tijd?
(Present perfect or simple past?)
Learning goals
-
Koop (online) kaarten voor een festival, concert, musical,...
(Buy (online) tickets for a festival, concert, musical,...)
-
Praat over muziekinstrumenten en je favoriete genre.
(Talk about musical instruments and your favorite genre.)
-
Ken de bekende festivals in je nieuwe land.
(Know common festivals in your new country.)
-
Toekomende tijd (zullen, gaan)
(Future tense (zullen, gaan))
Learning goals
-
Nodig je vrienden thuis uit en ontvang ze.
(Invite and receive your friends at home.)
-
Organiseer een dinerfeest, spelletjesavond of andere activiteit.
(Organize a dinner party, game night, or other activity.)
-
Ken de gebruikelijke avondactiviteiten in je nieuwe land.
(Know common evening activities in your new country.)
-
De reële voorwaarde
(the real condition)
Learning goals
-
Praat over het dorp en het platteland.
(Talk about the village and the countryside.)
-
Leer de namen van de boerderijdieren.
(Learn the names of the farm animals.)
-
Leer over de bekendste landelijke gebieden van je gastland.
(Learn about the most known rural regions of your host country.)
-
Samengestelde zelfstandige naamwoorden
(Compound nouns)
-
Onbepaalde telwoorden (veel, weinig, wat)
(Indefinite numerals (veel, weinig, wat, ...))
Learning goals
-
Leer de namen van veelvoorkomende natuurlijke objecten.
(Learn the names of common natural objects.)
-
Navigeer met een kaart of GPS.
(Navigate using a map or GPS.)
-
Ken de gebruikelijke gebieden om te kamperen in je nieuwe land.
(Know common regions to go camping in your new country.)
-
Wederkerig voornaamwoord (elkaar, elkaars)
(Reciprocal pronoun (elkaar, elkaars))
Learning goals
-
Beschrijf verschillende landschappen en dieren.
(Describe different landscapes and animals.)
-
Organiseer een familieactiviteit in een attractiepark.
(Organize a family activity at an attraction park.)
-
Leer over beroemde dierentuinen of wildgebieden in jouw gastland
(Learn about famous zoos or wildlife areas in your host country)
-
Onbepaalde voornaamwoorden (zoals iemand, niemand, alles)
(Indefinite pronouns (such as iemand, niemand, alles))
-
Zelfstandig gebruik van aanwijzende voornaamwoorden
(Independent use of demonstrative pronouns)
Learning goals
-
Nodig vrienden en familie uit voor een wandeling of een klein ommetje.
(Invites friends and relatives for a hike or small walk.)
-
Woordenlijst over landschappen en wandelen.
(Vocabulary on landscapes and hiking.)
-
Leer de beroemde wandelgebieden van je gastland kennen.
(Get to know famous hiking areas of your host country.)
-
Zinsbouw: inversie
(Sentence structure: inversion)
Learning goals
-
Praat over hygiëneproducten en -routines.
(Talk about hygiene products and routines.)
-
Leg uit welke hygiëneproducten je in de winkel wilt.
(Explain what hygiene products you want in the shop.)
-
Tijdsbepalingen: voordat, nadat, als, wanneer
(Time expressions: before, after, if, when)
Learning goals
-
Zoek en vind privélessen.
(Search and find private classes.)
-
Schrijf je in bij een lokale academie van jouw interesse.
(Enrol in a local academy of your interest.)
-
Meervoud van zelfstandig naamwoord
(Plural of noun)
Learning goals
-
Vraag om een specifiek menu.
(Ask for a specific menu.)
-
Bestel afhaalmaaltijden.
(Order take-away meals.)
-
Uitzonderingen bij het meervoud
(Exceptions in the plural)
Learning goals
-
Praat over je dieet en (on)gezonde gewoontes.
(Talk about your diet and (un)healthy habits.)
-
Plan je wekelijkse menu.
(Plan your weekly menu.)
-
Betrekkelijke voornaamwoorden (die, dat, wat, wie)
(Relative pronouns (die, dat, wat, wie))
Learning goals
-
Bespreek je dagelijkse vervoer.
(Discuss your daily transportation.)
-
Bespreek verschillende soorten transport.
(Discuss various types of transportation.)
-
Bijvoeglijk naamwoord met of zonder -e
(Adjective with or without -e)
Learning goals
-
Praat over je favoriete outfit.
(Talk about your favourite outfit.)
-
Beschrijf je outfit en mode.
(Describe your outfit and fashion.)
-
Sterke werkwoorden: onvoltooid verleden tijd en voltooid deelwoord
(Strong verbs: simple past tense and past participle)
Learning goals
-
Bespreek de voordelen van lichaamsbeweging en sporten.
(Talk about the benefits of exercising and sports)
-
Praat over je dagelijkse bewegingsroutines
(Talk about your daily exercise routines)
-
Tijdsuitdrukkingen (deze week, een tijd geleden, ...)
(Time expressions (deze week, een tijd geleden, ...))
Learning goals
-
Bespreek een advertentie voor een huis of appartement die je zojuist hebt gezien.
(Discuss an advertisement for a house or apartment that you just saw.)
-
Bespreek de aankoop van een nieuw huis of appartement.
(Discuss to buy a new house or apartment.)
-
Onvoltooid verleden toekomende tijd
(imperfect future tense)
Learning goals
-
Praat over een boek, sprookje of gedicht dat je hebt gelezen.
(Talk about a book, fairy tale, or poem you have read.)
-
Vraag naar een boek of auteur in de bibliotheek.
(Ask for a book or author in the library.)
-
De irreële voorwaarde
(the unreal conditional)
Learning goals
-
Praat over je bucketlist en toekomstplannen
(Talk about your bucket list and future plans)
-
Advies geven
(Giving advice)
Learning goals
-
Praat over plannen en ambities voor de toekomst
(Talk about plans and ambitions for the future)
-
Praat over je relaties en gezinsplannen
(Talk about your relationships and family plans)
-
Wensen, beleefdheid en suggesties met onvoltooid verleden toekomende tijd
(Wishes, politeness and suggestions with onvoltooid verleden toekomende tijd)
Learning goals
-
Plannen bespreken voor het starten van een bedrijf.
(Discuss plans for starting a business.)
-
Bespreek de dagelijkse boekhoudkundige taken.
(Talk about daily bookkeeping responsibilities.)
-
Bijwoorden: binnenkort, pas, misschien, graag, anders
(Adverbs: binnenkort, pas, misschien, graag, anders)
Learning goals
-
Praat over activiteiten en veranderingen in levensstijl nadat je met pensioen bent gegaan.
(Talk about activities and lifestyle changes after you retire.)
-
Praten over lopende acties in de toekomst.
(Talk about ongoing actions in the future.)
-
Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
(coordinating and subordinating conjunctions)
Learning goals
-
Ken de namen van lokale diensten en winkels.
(Know the names of local services and shops.)
-
Bespreek wat je in het winkelcentrum vindt.
(Discuss what you find in the shopping center.)
-
Voorzetsels binnen, rond, tegen, vanuit
(Prepositions binnen, rond, tegen, vanuit)
Learning goals
-
Verstuur en ontvang berichten.
(Send and receive messages.)
-
E-mail en internet.
(Email and internet.)
-
Vragende voornaamwoorden (wie, wat, welk(e))
(Interrogative pronouns (wie, wat, welk(e)))
Learning goals
-
Maak en verstuur je cv.
(Create and send your curriculum.)
-
Gebruik vacaturewebsites om naar een baan te zoeken.
(Use job portals to search for a job.)
-
Scheidbare werkwoorden
(Separable verbs)
Learning goals
-
Het voeren van een sollicitatiegesprek
(Performing a job interview)
-
Meewerkend voorwerp
(Indirect object)
-
Vraagzin
(Interrogative sentence)
Learning goals
-
Woordenschat over teams en rollen
(Vocabulary about teams and roles)
-
Opdrachten geven met meewerkend voorwerp
(Giving orders with indirect object)
-
Woordvolgorde in gebiedende wijs
(Word order in the imperative)
Learning goals
-
Leer basiswoordenschat voor debatteren
(Learn basic debating vocabulary)
-
Instemming en onenigheid uiten
(Express agreement and disagreement)
-
Akkoord en niet akkoord uitdrukken
(Expressing agreement and disagreement)
Learning goals
-
Geef je mening
(Express your opinion)
-
Basiszinnen leren om standpunten te bespreken
(Learn basic phrases to discuss viewpoints)
-
Je mening geven
(giving your opinion)
Learning goals
-
Woordenschat over organisatiestructuur
(Vocabulary on organisational hierarchy)
-
Bevelen geven
(Giving orders)
-
Indirecte rede
(Indirect speech)
Learning goals
-
Dagelijkse kantoorvocabulaire
(Daily office vocabulary)
-
Woordenschat van werken op afstand
(Remote work vocabulary)
-
Passieve zinnen
(Passive sentences)