Dutch course (syllabus)

Dutch learning plan and audio, exercises, grammar and vocabulary materials for usage during our conversation lessons.

    Structured by CEFR level Practical and fun 6 learning modules per level

Enroll now!

Level

A1 A2

A1:1 Groeten en afscheid (Greetings and Farewells)

Learning goals

  • Basisbegroetingen en afscheidsgroeten. (Basic greetings and farewells.)
  • Een gesprek beginnen en beëindigen. (Starting and ending a conversation.)
  • Nuttige zinnen om tijdens de les te gebruiken (om verduidelijking te vragen, om herhaling te vragen, enz.). (Useful phrases to use during class (asking for clarification, repetition, etc.).)
  • Persoonlijke voornaamwoorden (ik, jij, hij,…) (Personal pronouns (ik, jij, hij,...))

A1:2 Je naam zeggen (Telling your name)

Learning goals

  • Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders (Tell your name and ask for the name of somebody)
  • Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...) (Titles and ways of addressing people. (Mister, miss,...))
  • Stel jezelf voor (Introduce yourself)
  • Het alfabet en de uitspraak (The alphabet and pronunciation)

A1:3 Waar kom je vandaan? (Where are you from?)

Learning goals

  • Vraag iemand waar ze vandaan komen (Ask somebody where they are from)
  • Zeg je nationaliteit (Say your nationality)
  • Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een) (Definite and indefinite articles (de, het, een))
  • Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud) (The noun (singular & plural))

A1:4 Cijfers en tellen (Numbers and counting)

Learning goals

  • Leren tellen (Learn to count )
  • Nummers van 1-100 (Numbers from 1-100)
  • Hoofdtelwoorden (Cardinal numbers)

A1:5 Familie (Family)

Learning goals

  • Stel jezelf voor en vertel over je familie. (Introduce and tell about your family.)
  • Vraag iemand naar zijn of haar familie. (grootte, structuur, ... ) (Ask someone about their family. (size, structure,...))
  • De bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw, zijn,...) (The possessive pronouns (mijn, jouw, zijn,...))

A1:6 Je leeftijd zeggen (Saying your age)

Learning goals

  • Iemand naar zijn leeftijd vragen (Asking somebody's age )
  • Zeg hoe oud je bent en wanneer je jarig bent (Say how old you are and when your birthday is)
  • Vraagwoorden (hoe, hoeveel, waar, wanneer) (Question words (hoe, hoeveel, waar, wanneer))

A1:7 Beroepen en studies (Professions and studies)

Learning goals

  • Beschrijf je beroep (Describe your profession)
  • Vraag naar iemands beroep (Ask somebody's profession)
  • Praat over studies (Talk about studies)
  • Vraagwoorden (wie, wat, welk(e)) (Question words (wie, wat, welk(e)))

A1:8 Adres en contactgegevens (Address and contact details)

Learning goals

  • Contactgegevens vragen en geven. (Asking for and giving contact details.)
  • Geven van en vragen naar adressen. (Tell and ask for addresses.)
  • Onvoltooid tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden (Present simple tense: regular verbs)
  • Hoofdzinnen en ja/nee-vragen (Main clauses and yes/no questions)

A1:9 Dagen van de week en dagdelen (Days of the week and parts of the day)

Learning goals

  • Leer de delen van de dag. (Learn the parts of the day.)
  • Leer de namen van de 7 dagen van de week (Learn the names of the 7 days of the week)
  • Beschrijf je wekelijkse activiteiten. (Describe your weekly activities.)
  • Voorzetsels van tijd (in, om, op, voor,...) (Prepositions of time (in, om, op, voor,...))

A1:10 Het weer (The weather)

Learning goals

  • Praat over het weer (Talk about the weather)
  • Basis weerwoordenschat (Basic weather vocabulary)
  • Onpersoonlijke werkwoorden (Impersonal verbs)

A1:11 Rangtelwoorden (Ordinal numbers)

Learning goals

  • Leer de rangtelwoorden. (Learn the ordinal numbers.)
  • Rangtelwoorden (Ordinal numbers)

A1:12 Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seasons, months and parts of the year)

Learning goals

  • Leer de seizoenen en maanden. (Learn the seasons and months.)
  • Beschrijf het weer in elk seizoen en elke maand. (Describe the weather in each season and month.)
  • Geavanceerd: vertel wat je doet in welke maand van het jaar. (Advanced: tell what you do in what month of the year.)
  • Toekomende tijd met 'gaan' (Future tense with 'gaan')

A1:13 Hoe laat is het? De klok lezen. (Telling the time and reading the clock)

Learning goals

  • Vraag en vertel de tijd (Ask and tell the time)
  • Lees de klok (Read the clock)
  • Hoe zeg je de tijd? (How do you tell the time?)

A1:14 Kalenderdata en feestdagen (Calendar dates and holidays)

Learning goals

  • De basisdata en feestdagen (The basic dates and holidays)
  • Hoe formuleer je de datum? (How do you formulate the date?)

A1:15 Dagelijks eten (Daily food)

Learning goals

  • Noem het voedsel dat we dagelijks consumeren. (Name the food that we consume daily.)
  • Vertel wat je eet en drinkt. (Tell what you eat and drink.)
  • Nevenschikkende voegwoorden (en, maar, of, want) (Coordinating conjunctions (en, maar, of, want))

A1:16 Dagelijkse routines (Daily routines)

Learning goals

  • Praat over je dagelijkse routine. (Talk about your daily routine.)
  • Praat over gewoontes. (Talk about habits.)
  • Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren) (Reflexive verbs (to wash oneself, to shave oneself))

A1:17 Koken en bakken (Cooking and baking)

Learning goals

  • Basisingrediënten voor koken (Basic ingredients for cooking)
  • Verplichtingen uitdrukken (Expressing obligations)
  • Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen) (Modal verbs (moeten, kunnen, mogen))

A1:18 Dingen vragen (Asking things)

Learning goals

  • Stel en beantwoord vragen. (Ask and answer questions.)
  • Leer de vraagwoorden. (Learn the question words.)
  • De uitspraak van ui, ou, eu, oe (The pronunciation of ui, ou, eu, oe)

A1:19 Prijzen en geld (Prices and money)

Learning goals

  • Praat over geld, valuta's en betaalmethoden. (Talk about money, currencies and payment methods.)
  • Vraag naar en zeg de prijs in een winkel. (Ask for and say the price in a shop.)
  • Bijwoorden van hoeveelheid (veel, weinig, genoeg,...) (Adverbs of quantity (veel, weinig, genoeg, ...))

A1:20 Boodschappen doen (Grocery shopping)

Learning goals

  • Maak een boodschappenlijst voor dagelijkse voeding en drankjes. (Write a grocery list for daily food and drinks.)
  • Vraag een winkelmedewerker naar een product in de supermarkt. (Ask a shop assistant about a product in the supermarket.)
  • Uitspraak van 'e', 'ee' en 'e' (Pronunciation of 'e', 'ee' and 'e')

A1:21 In de kledingwinkel (At the clothing shop)

Learning goals

  • Beschrijf alledaagse kleding. (Describe everyday clothing.)
  • Vraag naar beschikbaarheid in een kledingwinkel. (Ask for availability in a clothing shop.)
  • Vraag om uw maat. (Ask for your size.)
  • Persoonlijke voornaamwoorden: voorwerp (mij, jou, hem,...) (Personal pronouns: object (mij, jou, hem,...))

A1:22 Lichaamsdelen (Body parts)

Learning goals

  • Leer de basis lichaamsdelen kennen. (Get to know the basic body parts.)
  • Basiszinnen om uw gezondheid te beschrijven. (Basic phrases to describe your health.)
  • Veel gebruikte onregelmatige werkwoorden (Frequently used irregular verbs)

A1:23 Fysiek en uiterlijk (Physical appearance)

Learning goals

  • Beschrijf het uiterlijk van mensen (Describe people's physical appearance)
  • Gebruik bijvoeglijke naamwoorden om mensen te beschrijven. (Use adjectives to describe people.)
  • Bijvoeglijke naamwoorden (Adjectives)

A1:24 Kleuren (Colours)

Learning goals

  • Beschrijf de kleuren van gewone voorwerpen. (Describe the colours of common objects.)
  • Basis-, samengestelde en haarkleuren. (Basic, compound and hair colours.)
  • Het uitdrukken van voorkeuren en afkeuren (Expressing preferences and dislikes)

A1:25 Emoties en gevoelens (Emotions and feelings)

Learning goals

  • Druk je basisemoties uit. (Express your basic emotions.)
  • Beschrijf de gevoelens van anderen. (Describe the emotions of others.)
  • Voorzetsels Om, door, aan, naar, met,... (Prepositions Om, door, aan, naar, met,...)

A1:26 Zintuigen en waarnemen (Senses and perceiving)

Learning goals

  • Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking (Describe taste, smell, sight, sound and touch)
  • Dingen vergelijken (Compare things)
  • Trappen van vergelijking (Degrees of comparison)

A1:27 Vormen en figuren (Shapes and forms)

Learning goals

  • Beschrijf vormen en figuren. (Describe forms and shapes.)
  • Beschrijf basisobjecten. (Describe basic objects.)
  • Geef voorkeuren aan. (Express preferences.)
  • Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat) (Demonstrative pronouns (deze, die, dit, dat))

A1:28 Karakter en persoonlijkheid (Character and personality)

Learning goals

  • Leer het karakter van mensen te beschrijven. (Learn to describe the character of people.)
  • Praat over persoonlijkheden. (Talk about personalities.)
  • Negatie (Negation)

A1:29 Fysieke toestanden en sensaties (Physical states and sensations)

Learning goals

  • Druk uit wat je nodig hebt. (Express what you need.)
  • Vertel hoe je lichaam aanvoelt. (Tell how your body feels.)
  • Verkleinwoorden (Diminutives)

A1:30 Ziekte en pijn (Sickness and pain)

Learning goals

  • Uitdrukken van ziekte en pijn. (Express sickness and pain.)
  • Leg je medische toestand uit bij de dokter. (Express your medical condition at the doctor's office.)
  • Bijwoorden Anders, graag, zo, heel,... (Adverbs Anders, graag, zo, heel,...)

A1:31 Ons huis (Our house)

Learning goals

  • Beschrijf alle kamers en verdiepingen van een huis. (Describe all the rooms and floors of a house.)
  • Een huur- of verkoopadvertentie van een huis begrijpen. (Understand a house rental or sales ad.)
  • Gebruik van 'er' en 'daar' (Use of 'er' and 'daar')

A1:32 Meubilair (Furniture)

Learning goals

  • Beschrijf het meubilair in je huis. (Describe the furniture in your house.)
  • Gebruik de plaatsbepalende voorzetsels om de locatie van meubels aan te geven. (Use the prepositions of place to indicate the location of furniture.)
  • Uitspraak van \"sch\", \"ch\", \"g\" (Pronunciation of "sch", "ch", "g")

A1:33 Servies (Tableware)

Learning goals

  • Beschrijf welke tafelgerei je nodig hebt. (Describe what tableware you need.)
  • De tafel dekken om gasten te ontvangen. (Setting up the table to receive guests.)
  • Voorzetsels van plaats (aan, in, onder,...) (Prepositions of place (aan, in, onder,...))

A1:34 Huishoudelijke apparaten (Household appliances)

Learning goals

  • Leer de namen van veelvoorkomende huishoudelijke en elektrische apparaten. (Learn the names of common household and electrical appliances.)
  • Dagelijkse situaties met veelvoorkomende huishoudelijke apparaten. (Daily situations with common household devices.)
  • Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal) (Indefinite pronouns (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal))

A1:35 Huisvesting en accommodatie (Housing and accommodation)

Learning goals

  • Leer de verschillende soorten accommodaties. (Learn the different types of accommodations.)
  • Neem contact op met een verhuurder of makelaar om een huis te huren. (Contact a landlord or agency to rent a house.)
  • Zinnen verbinden met dus, omdat, want, ook (Connecting sentences with dus, omdat, want, ook)

A1:36 Kamerplanten en tuinplanten (Houseplants and garden plants)

Learning goals

  • Leer de namen van gewone planten en bloemen in huis en in de tuin. (Learn the names of common plants and flowers in the house and in the garden.)
  • Dagelijkse verzorging van planten en tuinieren. (Daily plant care routine and gardening.)
  • Zijn aan het + infinitief (To be doing + infinitive)

A1:37 Jouw huisdieren (Your pets)

Learning goals

  • Leer de basisdieren (huisdieren). (Learn the basic animals (pets).)
  • Beschrijf de routines, de dagelijkse verzorging en het voer van je huisdier. (Describe the routines, daily care and food of your pet.)
  • Uitspraak van 'ij' en 'ei' (Pronunciation of 'ij' and 'ei')

A1:38 Dagelijkse diensten (Everyday services)

Learning goals

  • Beschrijf de locatie van diensten op een kaart. (Describe the location of services on a map.)
  • Vraag naar de openingstijden van een bepaalde dienst. (Ask for the opening hours of a certain service.)
  • Het voltooid deelwoord met hebben/zijn (The past participle with hebben/zijn)

A1:39 Eten bestellen en uit eten gaan (Ordering food and dining out)

Learning goals

  • Vraag naar eten van het menu. (Ask food from the menu.)
  • Reserveer een tafel in een restaurant. (Reserve a table in a restaurant.)
  • Voltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord (Past participles as adjectives)

A1:40 Sport en beweging (Sports and exercise)

Learning goals

  • Leer de sporten (Learn the sports)
  • Praat over de sporten die je beoefent (Talk about the sports you practice)
  • Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...) (Adverbs of frequency (soms, vaak, nooit, ...))

A1:41 Hobby's beschrijven (Describing hobbies)

Learning goals

  • Praat over je hobby's (Talk about your hobbies)
  • Beschrijf activiteiten die je leuk vindt (Describe activities that you enjoy)
  • Bijwoorden van tijd (nu, dan, morgen...) (Adverbs of time (nu, dan, morgen...))

A1:42 Transport (Transportation)

Learning goals

  • Beschrijf de verschillende soorten vervoer. (Describe the different types of transportation.)
  • Koop een vervoerbewijs. (Buy a transport ticket.)
  • Beschrijf het vervoer tussen plaatsen. (Describe transportation between places.)
  • Voorzetsels van richting ( door, langs, naar, ...) (Prepositions of direction (door, langs, naar, ...))

A1:43 Routebeschrijving vragen en geven (Asking for and giving directions)

Learning goals

  • Vraag om de weg in een stad (Ask for directions in a city)
  • Aan een vreemde de weg wijzen (Giving directions to a stranger)
  • Vraag naar het bestaan van een gebouw of dienst. (Ask for the existence of a building or service.)
  • Gebiedende wijs (Imperative mood)

A1:44 Vrijdagavond uit (Friday night out)

Learning goals

  • Maak plannen met je vrienden voor vrijdagavond. (Make plans with your friends for the Friday evening.)
  • Iemand uitnodigen voor een evenement. (Invite somebody for an event.)
  • Gebruik van zullen (voorstel, belofte, waarschijnlijkheid) (Use of zullen (suggestion, promise, probability))

A1:45 Muziek en kunst (Music and art)

Learning goals

  • Praat over culturele evenementen in de stad. (Talk about culture events in the city.)
  • Ga naar het museum, een expositie, een muziekstuk... (Go to the museum, an exposition, musical,...)
  • Woorden met een trema (Words with a diaeresis)

A2:1 Vakantieplannen (Holiday plans)

Learning goals

  • Beschrijf verschillende soorten vakanties en activiteiten. (Describe different types of holidays and activities.)
  • Bespreek de vervoersmiddelen die worden gebruikt om je reisbestemming te bereiken. (Discuss the modes of transportation used to reach your travel destination)
  • Ken gangbare vakantiebestemmingen in het gastland. (Know common holiday destinations in your guest country.)
  • Werkwoorden met '(om) te', 'laten' en 'aan het' (Verbs with '(om) te', 'laten' and 'aan het')

A2:2 Je bagage pakken (Packing your luggage)

Learning goals

  • Noem en beschrijf veelvoorkomende items om in te pakken voor een reis. (Name and describe common items to pack for a trip.)
  • Vergelijk verschillende soorten bagage en koffers. (Compare different types of luggage and suitcases.)
  • Leg bagageregels en -beperkingen uit. (Explain baggage rules and restrictions.)
  • Wanneer geen artikel gebruiken (When not to use an article)

A2:3 Boek uw accommodatie (Book your accomodation)

Learning goals

  • Boek en reserveer een kamer - per telefoon, e-mail en online. (Book and reserve a room - by phone, email and online.)
  • Ken veelvoorkomende hotel- en kamertypes. (Know common hotel and room types.)
  • Onregelmatige vergelijkingen (Irregular comparisons)

A2:4 Op het vliegveld en in het vliegtuig. (At the airport and in the plane.)

Learning goals

  • Het incheckproces voor uw vlucht: op de luchthaven en online. (The check-in process for your flight: at the airport and online.)
  • Vraag naar informatie over vluchtschema's en terminals. (Ask for information on flight schedules and terminals.)
  • Door de beveiliging gaan en de veiligheidsinstructies begrijpen. (Going through security and understanding safety instructions.)
  • Algemene zinsbouw (General sentence structure)
  • Voorzetselgroep (prepositional phrase)

A2:5 Transport huren (Rent your transportation)

Learning goals

  • Huur een auto, fiets of scooter. (Rent a car, bike or scooter.)
  • Beheer uw autoverzekering en storting. (Manage your car insurance and deposit.)
  • Haal en retourneer uw vervoermiddel. (Pick up and return your transportation.)
  • Verschil tussen heel, zeer en veel" (Difference between heel, zeer and veel)

A2:6 Op hotel (At the hotel)

Learning goals

  • In- en uitchecken bij het hotel. (Do your hotel check-in and check-out.)
  • Vraag om wijzigingen of extra services tijdens uw verblijf. (Request changes or extra services during your stay.)
  • Meld eventuele problemen met betrekking tot uw verblijf bij de receptie. (Report any issues related to your stay at the reception.)
  • Het meewerkend voorwerp (the indirect object)

A2:7 Als toerist in de stad (As a Tourist in the City)

Learning goals

  • Veelvoorkomende activiteiten tijdens een stedentrip. (Common activities during a city trip.)
  • Informatie vragen bij het VVV-kantoor. (Asking information at the tourist office.)
  • Ken praktische overlevingszinnen als toerist om je in de stad te redden. (Know practical survival phrases as a tourist to navigate in the city.)
  • Voltooid deelwoord: sterke en zwakke werkwoorden (Past participle: strong and weak verbs)

A2:8 Vakantieramp? (Holiday disaster?)

Learning goals

  • Meld gestolen of verloren voorwerpen bij het politiebureau. (Report stolen or lost items at the police station.)
  • Hulp vragen met documenten bij de ambassade of het consulaat. (Asking for help with documents at the embassy or consulate.)
  • Bel de hulpdiensten. (Contact emergency services.)
  • Onregelmatige voltooid deelwoorden (Irregular past participles)

A2:9 Papierwerk en bureaucratie (Paperwork and bureaucracy)

Learning goals

  • Navigeren door sociale zekerheid, werkvergunningen en papierwerk. (Navigate social security, working permits and paperwork.)
  • Ken uw verplichtingen en documentatie in het land. (Know your obligations and paperwork in the country.)
  • Onvoltooid verleden tijd: zwakke werkwoorden (Past simple tense: regular verbs)

A2:10 Heb je het nieuws gehoord? (Did you hear the news?)

Learning goals

  • Bespreek wat je op televisie hebt gezien of op de radio hebt gehoord. (Discuss what you saw on television or heard on the radio.)
  • Tijduitdrukkingen voor recente gebeurtenissen. (Time expressions for recent events.)
  • Leer de populaire mediastations in je gastland kennen. (Get to know the popular media stations in your host country.)
  • Onvoltooid verleden tijd: regelmatige werkwoorden met klankverandering (Past tense: regular verbs with vowel change)

A2:11 Hulpdiensten (Emergency services)

Learning goals

  • Ken de namen van de hulpdiensten van je nieuwe land. (Know the names of emergency services of your new country.)
  • Bellen en adviseren over situaties. (Calling and advising about situations.)
  • Onvoltooid verleden tijd: sterke werkwoorden (Simple past tense: strong verbs)

A2:12 Mijn tijd op school (My time at school)

Learning goals

  • Leer over het onderwijssysteem van het land. (Learn about the country's education system.)
  • Vertel over je tijd op school en jeugdherinneringen. (Talk about your time at school and childhood memories.)
  • Onvoltooid verleden tijd: onregelmatige werkwoorden (Past simple tense: irregular verbs)

A2:13 Bij de bank (At the bank)

Learning goals

  • Een bankrekening openen. (Open a bank account.)
  • Doe online aankopen en maak uzelf vertrouwd met gangbare betaalmethoden. (Make online purchases and be familiar with common payment methods.)
  • Leer de grootste banken van het land kennen. (Get to know the biggest banks of the country.)
  • Wensen uitdrukken met de onvoltooid verleden tijd (Expressing wishes with the imperfect tense)

A2:14 Universitaire opleiding (University degree)

Learning goals

  • Praat over je universitaire studie of doelen. (Talk about your university study or goals.)
  • Ken de woordenschat over hoger onderwijs. (Know vocabulary about higher education.)
  • Leer het hoger onderwijssysteem en de instellingen van je nieuwe land kennen. (Know the higher education system and institutions of your new country.)
  • Tijdsaanduidingen bij onvoltooid verleden tijd (gisteren, vorige week) (Time indications with onvoltooid verleden tijd (gisteren, vorige week))

A2:15 De regering en verkiezingen (The government and elections)

Learning goals

  • Maak kennis met de basisoverheidsinstellingen van het land. (Get to know the basic government institutions of the country.)
  • Praat over verkiezingen en stemmen. (Talk about elections and voting.)
  • Voltooid tegenwoordige tijd of onvoltooid verleden tijd? (Present perfect or simple past?)

A2:16 Naar een concert gaan (Going to a concert)

Learning goals

  • Koop (online) kaarten voor een festival, concert, musical,... (Buy (online) tickets for a festival, concert, musical,...)
  • Praat over muziekinstrumenten en je favoriete genre. (Talk about musical instruments and your favorite genre.)
  • Ken de bekende festivals in je nieuwe land. (Know common festivals in your new country.)
  • Toekomende tijd (zullen, gaan) (Future tense (zullen, gaan))

A2:17 Vrienden bezoeken (Visiting friends)

Learning goals

  • Nodig je vrienden thuis uit en ontvang ze. (Invite and receive your friends at home.)
  • Organiseer een dinerfeest, spelletjesavond of andere activiteit. (Organize a dinner party, game night, or other activity.)
  • Ken de gebruikelijke avondactiviteiten in je nieuwe land. (Know common evening activities in your new country.)
  • De reële voorwaarde (the real condition)

A2:18 Bezoek het platteland (Visit the countryside)

Learning goals

  • Praat over het dorp en het platteland. (Talk about the village and the countryside.)
  • Leer de namen van de boerderijdieren. (Learn the names of the farm animals.)
  • Leer over de bekendste landelijke gebieden van je gastland. (Learn about the most known rural regions of your host country.)
  • Samengestelde zelfstandige naamwoorden (Compound nouns)
  • Onbepaalde telwoorden (veel, weinig, wat) (Indefinite numerals (veel, weinig, wat, ...))

A2:19 Op de camping (At the camping)

Learning goals

  • Leer de namen van veelvoorkomende natuurlijke objecten. (Learn the names of common natural objects.)
  • Navigeer met een kaart of GPS. (Navigate using a map or GPS.)
  • Ken de gebruikelijke gebieden om te kamperen in je nieuwe land. (Know common regions to go camping in your new country.)
  • Wederkerig voornaamwoord (elkaar, elkaars) (Reciprocal pronoun (elkaar, elkaars))

A2:20 Familie-uitje naar de dierentuin (Family trip to the zoo)

Learning goals

  • Beschrijf verschillende landschappen en dieren. (Describe different landscapes and animals.)
  • Organiseer een familieactiviteit in een attractiepark. (Organize a family activity at an attraction park.)
  • Leer over beroemde dierentuinen of wildgebieden in jouw gastland (Learn about famous zoos or wildlife areas in your host country)
  • Onbepaalde voornaamwoorden (zoals iemand, niemand, alles) (Indefinite pronouns (such as iemand, niemand, alles))
  • Zelfstandig gebruik van aanwijzende voornaamwoorden (Independent use of demonstrative pronouns)

A2:21 Op zondag een wandeling maken. (Going for a Sunday walk.)

Learning goals

  • Nodig vrienden en familie uit voor een wandeling of een klein ommetje. (Invites friends and relatives for a hike or small walk.)
  • Woordenlijst over landschappen en wandelen. (Vocabulary on landscapes and hiking.)
  • Leer de beroemde wandelgebieden van je gastland kennen. (Get to know famous hiking areas of your host country.)
  • Zinsbouw: inversie (Sentence structure: inversion)

A2:22 Persoonlijke hygiëne (Personal hygiene)

Learning goals

  • Praat over hygiëneproducten en -routines. (Talk about hygiene products and routines.)
  • Leg uit welke hygiëneproducten je in de winkel wilt. (Explain what hygiene products you want in the shop.)
  • Tijdsbepalingen: voordat, nadat, als, wanneer (Time expressions: before, after, if, when)

A2:23 Hobbylessen (Hobby classes)

Learning goals

  • Zoek en vind privélessen. (Search and find private classes.)
  • Schrijf je in bij een lokale academie van jouw interesse. (Enrol in a local academy of your interest.)
  • Meervoud van zelfstandig naamwoord (Plural of noun)

A2:24 Afhaalmaaltijden (Takeaway food)

Learning goals

  • Vraag om een specifiek menu. (Ask for a specific menu.)
  • Bestel afhaalmaaltijden. (Order take-away meals.)
  • Uitzonderingen bij het meervoud (Exceptions in the plural)

A2:25 Gezonde voeding en gewoontes (Healthy food and habits)

Learning goals

  • Praat over je dieet en (on)gezonde gewoontes. (Talk about your diet and (un)healthy habits.)
  • Plan je wekelijkse menu. (Plan your weekly menu.)
  • Betrekkelijke voornaamwoorden (die, dat, wat, wie) (Relative pronouns (die, dat, wat, wie))

A2:26 (Duurzaam) vervoer ((Sustainable) transport)

Learning goals

  • Bespreek je dagelijkse vervoer. (Discuss your daily transportation.)
  • Bespreek verschillende soorten transport. (Discuss various types of transportation.)
  • Bijvoeglijk naamwoord met of zonder -e (Adjective with or without -e)

A2:27 Kledingstijlen en mode (Clothing styles and fashion)

Learning goals

  • Praat over je favoriete outfit. (Talk about your favourite outfit.)
  • Beschrijf je outfit en mode. (Describe your outfit and fashion.)
  • Sterke werkwoorden: onvoltooid verleden tijd en voltooid deelwoord (Strong verbs: simple past tense and past participle)

A2:28 Oefening en levensstijl (Exercise and lifestyle)

Learning goals

  • Bespreek de voordelen van lichaamsbeweging en sporten. (Talk about the benefits of exercising and sports)
  • Praat over je dagelijkse bewegingsroutines (Talk about your daily exercise routines)
  • Tijdsuitdrukkingen (deze week, een tijd geleden, ...) (Time expressions (deze week, een tijd geleden, ...))

A2:29 Bij de makelaar (At the real estate agent)

Learning goals

  • Bespreek een advertentie voor een huis of appartement die je zojuist hebt gezien. (Discuss an advertisement for a house or apartment that you just saw.)
  • Bespreek de aankoop van een nieuw huis of appartement. (Discuss to buy a new house or apartment.)
  • Onvoltooid verleden toekomende tijd (imperfect future tense)

A2:30 In de bibliotheek (At the library)

Learning goals

  • Praat over een boek, sprookje of gedicht dat je hebt gelezen. (Talk about a book, fairy tale, or poem you have read.)
  • Vraag naar een boek of auteur in de bibliotheek. (Ask for a book or author in the library.)
  • De irreële voorwaarde (the unreal conditional)

A2:31 Bucketlist (Bucket list)

Learning goals

  • Praat over je bucketlist en toekomstplannen (Talk about your bucket list and future plans)
  • Advies geven (Giving advice)

A2:32 Gezinsplannen (Family plans)

Learning goals

  • Praat over plannen en ambities voor de toekomst (Talk about plans and ambitions for the future)
  • Praat over je relaties en gezinsplannen (Talk about your relationships and family plans)
  • Wensen, beleefdheid en suggesties met onvoltooid verleden toekomende tijd (Wishes, politeness and suggestions with onvoltooid verleden toekomende tijd)

A2:33 Mijn eigen bedrijf (My own business)

Learning goals

  • Plannen bespreken voor het starten van een bedrijf. (Discuss plans for starting a business.)
  • Bespreek de dagelijkse boekhoudkundige taken. (Talk about daily bookkeeping responsibilities.)
  • Bijwoorden: binnenkort, pas, misschien, graag, anders (Adverbs: binnenkort, pas, misschien, graag, anders)

A2:34 Met pensioen gaan (To be retired)

Learning goals

  • Praat over activiteiten en veranderingen in levensstijl nadat je met pensioen bent gegaan. (Talk about activities and lifestyle changes after you retire.)
  • Praten over lopende acties in de toekomst. (Talk about ongoing actions in the future.)
  • Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden (coordinating and subordinating conjunctions)

A2:35 Lokale diensten en winkels (Local services and shops)

Learning goals

  • Ken de namen van lokale diensten en winkels. (Know the names of local services and shops.)
  • Bespreek wat je in het winkelcentrum vindt. (Discuss what you find in the shopping center.)
  • Voorzetsels binnen, rond, tegen, vanuit (Prepositions binnen, rond, tegen, vanuit)

A2:36 Van postkantoor naar e-mail (From post office to email)

Learning goals

  • Verstuur en ontvang berichten. (Send and receive messages.)
  • E-mail en internet. (Email and internet.)
  • Vragende voornaamwoorden (wie, wat, welk(e)) (Interrogative pronouns (wie, wat, welk(e)))

A2:37 Op zoek naar een baan (Looking for a job)

Learning goals

  • Maak en verstuur je cv. (Create and send your curriculum.)
  • Gebruik vacaturewebsites om naar een baan te zoeken. (Use job portals to search for a job.)
  • Scheidbare werkwoorden (Separable verbs)

A2:38 Sollicitatiegesprek (Job interview)

Learning goals

  • Het voeren van een sollicitatiegesprek (Performing a job interview)
  • Meewerkend voorwerp (Indirect object)
  • Vraagzin (Interrogative sentence)

A2:39 Teamwerk (Teamwork)

Learning goals

  • Woordenschat over teams en rollen (Vocabulary about teams and roles)
  • Opdrachten geven met meewerkend voorwerp (Giving orders with indirect object)
  • Woordvolgorde in gebiedende wijs (Word order in the imperative)

A2:40 Kantoor en vergaderingen (Office and meetings)

Learning goals

  • Leer basiswoordenschat voor debatteren (Learn basic debating vocabulary)
  • Instemming en onenigheid uiten (Express agreement and disagreement)
  • Akkoord en niet akkoord uitdrukken (Expressing agreement and disagreement)

A2:41 Meningen en onderhandelingen (Opinions and negotiations)

Learning goals

  • Geef je mening (Express your opinion)
  • Basiszinnen leren om standpunten te bespreken (Learn basic phrases to discuss viewpoints)
  • Je mening geven (giving your opinion)

A2:42 Organisatie en delegatie (Organisation and delegation)

Learning goals

  • Woordenschat over organisatiestructuur (Vocabulary on organisational hierarchy)
  • Bevelen geven (Giving orders)
  • Indirecte rede (Indirect speech)

A2:43 Thuiswerken of op kantoor? (Remote work or the office?)

Learning goals

  • Dagelijkse kantoorvocabulaire (Daily office vocabulary)
  • Woordenschat van werken op afstand (Remote work vocabulary)
  • Passieve zinnen (Passive sentences)