10K+ students - 4.8/5

Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Dutch course (syllabus)

Dutch learning plan and audio, exercises, grammar and vocabulary materials for usage during our conversation lessons.

    Structured by CEFR level Practical and fun 6 learning modules per level

Enroll now!

Level

Chapter Learning goals Lesson materials Actions
A1:1 Groeten en afscheid (Greetings and Farewells)
Learning module 1 (A1): Jezelf voorstellen (To introduce oneself)
  • Basisbegroetingen en afscheidsgroeten. (Basic greetings and farewells.)

Vocabulary and exercises

A1:2 Je naam zeggen (Telling your name)
Learning module 1 (A1): Jezelf voorstellen (To introduce oneself)
  • Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders (Tell your name and ask for the name of somebody)
  • Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...) (Titles and ways of addressing people. (Mister, miss,...))
  • Stel jezelf voor (Introduce yourself)

Vocabulary and exercises

A1:3 Waar kom je vandaan? (Where are you from?)
Learning module 1 (A1): Jezelf voorstellen (To introduce oneself)
  • Vraag iemand waar ze vandaan komen (Ask somebody where they are from)
  • Zeg je nationaliteit (Say your nationality)

Vocabulary and exercises

A1:4 Cijfers en tellen (Numbers and counting)
Learning module 1 (A1): Jezelf voorstellen (To introduce oneself)
  • Leer tellen (Learn to count )
  • Nummers van 1-100 (Numbers from 1-100)

Vocabulary and exercises

A1:5 Familie (Family)
Learning module 1 (A1): Jezelf voorstellen (To introduce oneself)
  • Praat over familieleden (Talk about family members)
  • Beschrijf je gezinsleden (Describe your family members)

Vocabulary and exercises

A1:6 Je leeftijd zeggen (Saying your age)
Learning module 1 (A1): Jezelf voorstellen (To introduce oneself)
  • Iemand naar zijn leeftijd vragen (Asking somebody's age )
  • Zeg hoe oud je bent en wanneer je jarig bent (Say how old you are and when your birthday is)

Vocabulary and exercises

A1:7 Beroepen en studies (Professions and studies)
Learning module 1 (A1): Jezelf voorstellen (To introduce oneself)
  • Beschrijf je beroep (Describe your profession)
  • Vraag naar iemands beroep (Ask somebody's profession)
  • Praat over studies (Talk about studies)

Vocabulary and exercises

A1:8 Liefde en vriendschap (Love and friendship)
Learning module 1 (A1): Jezelf voorstellen (To introduce oneself)
  • Beschrijf relaties (vriendschappen en romantische relaties) (Describe relationships (friendships and the romantic ones))

Vocabulary and exercises

A1:9 Dagen van de week en dagdelen (Days of the week and parts of the day)
Learning module 2 (A1): Van uren tot seizoenen (From hours to seasons)
  • Noem de delen van de dag (Say the parts of the day)
  • Leer de namen van de 7 dagen van de week (Learn the names of the 7 days of the week)

Vocabulary and exercises

A1:10 Het weer (The weather)
Learning module 2 (A1): Van uren tot seizoenen (From hours to seasons)
  • Praat over het weer (Talk about the weather)
  • Basis weerwoordenschat (Basic weather vocabulary)

Vocabulary and exercises

A1:11 Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seasons, months and parts of the year)
Learning module 2 (A1): Van uren tot seizoenen (From hours to seasons)
  • Leer de 4 seizoenen van het jaar (Learn the 4 seasons of the year)
  • Leer de namen van de 12 maanden (Learn the names of the 12 months)

Vocabulary and exercises

A1:12 Rangtelwoorden (Ordinal numbers)
Learning module 2 (A1): Van uren tot seizoenen (From hours to seasons)
  • Leer de rangtelwoorden. (Learn the ordinal numbers.)

Vocabulary and exercises

A1:13 Hoe laat is het? De klok lezen. (Telling the time and reading the clock)
Learning module 2 (A1): Van uren tot seizoenen (From hours to seasons)
  • Vraag en vertel de tijd (Ask and tell the time)
  • Lees de klok (Read the clock)

Vocabulary and exercises

A1:14 Kalenderdata en feestdagen (Calendar dates and holidays)
Learning module 2 (A1): Van uren tot seizoenen (From hours to seasons)
  • De basisdata en feestdagen (The basic dates and holidays)

Vocabulary and exercises

A1:15 Dagelijks eten (Daily food)
Learning module 3 (A1): Dag tot dag (Day to day)
  • Noem het voedsel dat we dagelijks consumeren. (Name the food that we consume daily.)
  • Vertel wat je eet en drinkt. (Tell what you eat and drink.)

Vocabulary and exercises

A1:16 Dagelijkse routines (Daily routines)
Learning module 3 (A1): Dag tot dag (Day to day)
  • Bespreek de dagelijkse routine (Talk about daily routine)
  • Dagelijkse activiteiten (Daily activities)

Vocabulary and exercises

A1:17 Koken (Cooking)
Learning module 3 (A1): Dag tot dag (Day to day)
  • Basis ingrediënten voor koken (Basic ingredients for cooking)
  • Verplichtingen uitdrukken (Expressing obligations)

Vocabulary and exercises

A1:18 Dingen vragen (Asking things)
Learning module 3 (A1): Dag tot dag (Day to day)
  • Hoe vragen te stellen (How to ask questions)
  • Vragen beantwoorden (Answering questions)
  • Vraagwoorden gebruiken (Using question words)

Vocabulary and exercises

A1:19 Prijzen en geld (Prices and money)
Learning module 3 (A1): Dag tot dag (Day to day)
  • Woordenschat over geld en valuta's (Vocabulary on money and currencies)
  • Betaalmethoden (Payment methods)

Vocabulary and exercises

A1:20 Boodschappen doen (Grocery shopping)
Learning module 3 (A1): Dag tot dag (Day to day)
  • Dagelijkse eten en drinken (Daily food and drinks)
  • Vertel wat je wilt in de supermarkt (Tell what you want at the supermarket)

Vocabulary and exercises

A1:21 Kleding (Clothing)
Learning module 3 (A1): Dag tot dag (Day to day)
  • Beschrijf de kleding van de mensen (Describe people's clothing )
  • Kledingvocabulaire (Clothing vocabulary)

Vocabulary and exercises

A1:22 Lichaamsdelen (Body parts)
Learning module 3 (A1): Dag tot dag (Day to day)
  • Maak kennis met de basis lichaamsdelen (Get to know the basic body parts)
  • Basisgezondheidsuitdrukkingen (Basic health phrases)

Vocabulary and exercises

A1:23 Fysiek en uiterlijk (Physical appearance)
Learning module 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)
  • Beschrijf het uiterlijk van mensen (Describe people's physical appearance)
  • De overeenkomst van bijvoeglijke naamwoorden (The agreement of adjectives)

Vocabulary and exercises

A1:24 Kleuren (Colours)
Learning module 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)
  • Basis- en samengestelde kleurnamen (Basic and compound colours names)
  • Objecten beschrijven (Describing objects)
  • Het uiten van voorkeuren en afkeuren (Expressing likes and dislikes)

Vocabulary and exercises

A1:25 Emoties en gevoelens (Emotions and feelings)
Learning module 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)
  • Praat over je gevoelens. (Talk about your feelings.)
  • Uit je emoties. (Express your emotions.)

Vocabulary and exercises

A1:26 Zintuigen en waarnemen (Senses and perceiving)
Learning module 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)
  • Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking (Describe taste, smell, sight, sound and touch)
  • Dingen vergelijken (Compare things)

Vocabulary and exercises

A1:27 Vormen en vormen (Shapes and forms)
Learning module 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)
  • Beschrijf vormen en gedaantes. (Describe forms and shapes.)
  • Beschrijf basisobjecten. (Describe basic objects.)

Vocabulary and exercises

A1:28 Karakter en persoonlijkheid (Character and personality)
Learning module 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)
  • Leer het karakter van mensen te beschrijven. (Learn to describe the character of people.)
  • Praat over persoonlijkheden. (Talk about personalities.)

Vocabulary and exercises

A1:29 Fysieke toestanden en sensaties (Physical states and sensations)
Learning module 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)
  • Basisbehoeften uiten. (Express basic needs.)
  • Vertel hoe je je voelt. (Tell your physical state.)

Vocabulary and exercises

A1:30 Gezondheid (Health and wellbeing)
Learning module 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)
  • Basis medische woordenschat. (Basic health vocabulary.)
  • Uitdrukken van ziekte en pijn. (Express sickeness and pain.)
  • Basis medische woordenschat. (Basic medical vocabulary.)

Vocabulary and exercises

A1:31 Delen van het huis (Parts of the house)
Learning module 5 (A1): Thuis (At home)
  • De kamers in een huis (The rooms in a house)
  • Beschrijf de verschillende delen van je huis (Describe the different parts of your house)

Vocabulary and exercises

A1:32 Meubilair (Furniture)
Learning module 5 (A1): Thuis (At home)
  • Basis woordenlijst meubelstukken (Basic house furniture vocabulary)
  • Beschrijf uw huis (Describe your house)

Vocabulary and exercises

A1:33 Servies (Tableware)
Learning module 5 (A1): Thuis (At home)
  • Lijst van tafelgerei (List of tableware)
  • De tafel dekken (Setting up the table)
  • Keukengerei en servies (Kitchen utensils and tableware)

Vocabulary and exercises

A1:34 Huishoudelijke apparaten (Household appliances)
Learning module 5 (A1): Thuis (At home)
  • Huishoudelijke apparaten (Household appliances)
  • Elektrische apparaten (Electric applicances)

Vocabulary and exercises

A1:35 Huisvesting en accommodatie (Housing and accommodation)
Learning module 5 (A1): Thuis (At home)
  • Leer de verschillende soorten accommodaties (Learn the different types of accommodations)
  • Leer kopen en huren (Learn to buy and rent )

Vocabulary and exercises

A1:36 In de tuin (In the garden)
Learning module 5 (A1): Thuis (At home)
  • Leer de namen van gewone planten en bloemen in de tuin. (Learn the names of common plants and flowers in the garden.)
  • Werkwoorden gerelateerd aan tuinieren en het telen van groenten. (Verbs related to gardening and growing vegetables.)

Vocabulary and exercises

A1:37 Zorgen voor je huisdier. (Taking care of the pet)
Learning module 5 (A1): Thuis (At home)
  • Leer de basisdieren (huisdieren) (Learn the basic animals (pets))

Vocabulary and exercises

A1:38 Dagelijkse diensten (Everyday services)
Learning module 6 (A1): De stad en het dorp (The city and the village)
  • Praat over alledaagse diensten (Talk about everyday services)
  • Basisstadsdiensten (Basic city services )

Vocabulary and exercises

A1:39 Eten bestellen en uit eten gaan (Ordering food and dining out)
Learning module 6 (A1): De stad en het dorp (The city and the village)
  • Basisgesprekken voeren in een restaurant (Have basic conversations in a restaurant)
  • Reserveer een tafel en bestel iets van het menu (Reserve a table and order something from the menu)

Vocabulary and exercises

A1:40 Sport en beweging (Sports and exercise)
Learning module 6 (A1): De stad en het dorp (The city and the village)
  • Leer de sporten (Learn the sports)
  • Praat over de sporten die je beoefent (Talk about the sports you practice)

Vocabulary and exercises

A1:41 Hobby's beschrijven (Describing hobbies)
Learning module 6 (A1): De stad en het dorp (The city and the village)
  • Praat over je hobby's (Talk about your hobbies)
  • Beschrijf activiteiten die je leuk vindt (Describe activities that you enjoy)
  • Weekendplannen in Spaanse steden (Weekend plans in Spanish cities)

Vocabulary and exercises

A1:42 Transport (Transportation)
Learning module 6 (A1): De stad en het dorp (The city and the village)
  • Leer hoe je het openbaar vervoer gebruikt (Learn how to use the public transportation)
  • Verschillende vervoerswijzen (Different ways of transportation)

Vocabulary and exercises

A1:43 Routebeschrijving vragen en geven (Asking for and giving directions)
Learning module 6 (A1): De stad en het dorp (The city and the village)
  • Vraag om de weg in een stad (Ask for directions in a city)
  • Aan een vreemde de weg wijzen (Giving directions to a stranger)

Vocabulary and exercises

A1:44 Muziek en kunst (Music and art)
Learning module 6 (A1): De stad en het dorp (The city and the village)
  • Praat over muziek en kunst (Talk about music and art)
  • Verschillende kunstvormen (Different art forms)

Vocabulary and exercises

A2:1 Vakantieplannen (Holiday plans)
Learning module 1 (A2): Reizen: op avontuur! (Travelling: into the wild!)
  • Beschrijf je vakantieplannen (Describe your holiday plans)
  • Reiswoordenschat (Travel vocabulary)

Vocabulary and exercises

A2:2 Je bagage pakken (Packing your luggage)
Learning module 1 (A2): Reizen: op avontuur! (Travelling: into the wild!)
  • De bagage inpakken (Packing the luggage)
  • Woordenschat over wat er in je bagage zit (Vocabulary about what's in your luggage)

Vocabulary and exercises

A2:3 Accommodatie zoeken (Searching accomodation)
Learning module 1 (A2): Reizen: op avontuur! (Travelling: into the wild!)
  • Op zoek naar accommodatie (Searching for accomodation)
  • Boek een kamer of accommodatie (Book a room or accomodation)

Vocabulary and exercises

A2:4 Op het vliegveld en in de lucht (At the airport and on air)
Learning module 1 (A2): Reizen: op avontuur! (Travelling: into the wild!)
  • Vind je weg op de luchthaven (Find your way at the airport)
  • Vocabulaire voor luchthaven en vliegtuigen (Airport and airplane vocabulary)

Vocabulary and exercises

A2:5 Transport huren (Rent your transportation)
Learning module 1 (A2): Reizen: op avontuur! (Travelling: into the wild!)
  • Huur een auto, een fiets of een scooter (Rent a car, a bike or a scooter)
  • Huur en onderhandel tijdens je vakantie (Rent and negotiate during your holidays)

Vocabulary and exercises

A2:6 Op hotel (At the hotel)
Learning module 1 (A2): Reizen: op avontuur! (Travelling: into the wild!)
  • Doe je hotel inchecken en uitchecken (Do your hotel check-in and check-out)
  • Vraag om informatie bij de receptie (Ask for information at the reception desk)

Vocabulary and exercises

A2:7 Vakantieramp? (Holiday disaster?)
Learning module 1 (A2): Reizen: op avontuur! (Travelling: into the wild!)
  • Praten over problemen die tijdens je vakantie ontstaan (Talking about problems arising during your holidays)
  • Ongelukkige gebeurtenissen tijdens de feestdagen (Unfortunate events during of holidays)

Vocabulary and exercises

A2:8 Boerderijdieren (Farm animals)
Learning module 2 (A2): Natuur en milieu (Nature and environment)
  • Leer de namen van de boerderijdieren (Learn the names of the farm animals)

Vocabulary and exercises

A2:9 In het bos (In the forest)
Learning module 2 (A2): Natuur en milieu (Nature and environment)
  • Bosdieren en planten woordenschat (Forest animals and plants vocabulary)

Vocabulary and exercises

A2:10 Bij de bloemenwinkel (At the flowershop)
Learning module 2 (A2): Natuur en milieu (Nature and environment)
  • Leer de namen van de basisbloemen. (Learn the basic flowers' names.)
  • Kies bloemen in de bloemenwinkel. (Choose flowers at the flower shop.)

Vocabulary and exercises

A2:11 Het universum (The universe)
Learning module 2 (A2): Natuur en milieu (Nature and environment)
  • Veelvoorkomende hemellichamen. (Common celestial objects.)
  • Druk bewondering en afkeer uit. (Express admiration and disgust.)

Vocabulary and exercises

A2:12 Op safari (On safari)
Learning module 2 (A2): Natuur en milieu (Nature and environment)
  • Praat over de landschappen van Afrika (Talk about the landscapes of Africa)
  • De Afrikaanse dieren (The African animals)

Vocabulary and exercises

A2:13 Afvalbeheer en ecologie (Waste management and ecology)
Learning module 2 (A2): Natuur en milieu (Nature and environment)
  • Recycling en dagelijkse ecologie. (Recycling and daily ecology.)
  • Het beheren van huishoudelijk afval. (Managing household waste.)

Vocabulary and exercises

A2:14 Continenten en windrichtingen (Continents and wind directions)
Learning module 2 (A2): Natuur en milieu (Nature and environment)
  • De windrichtingen. (The wind directions.)
  • Het beschrijven van de zeeën en continenten van de planeet. (Describing the seas and continents of the planet.)

Vocabulary and exercises

A2:15 Wandelen en bergen (Hiking and mountains)
Learning module 2 (A2): Natuur en milieu (Nature and environment)
  • Wandelterminologie (Hiking terminology)
  • Een berg beklimmen (Climbing a mountain)

Vocabulary and exercises

A2:16 Wat een verrassing (What a surprise)
Learning module 3 (A2): De goeie oude tijd (The good old past)
  • Beschrijf acties die net zijn gebeurd. (Describe actions that just happened.)
  • Verrassingen uitdrukken. (Express surpises.)

Vocabulary and exercises

A2:17 Wat is er net gebeurd? (What did just happen?)
Learning module 3 (A2): De goeie oude tijd (The good old past)
  • Gebeurtenissen beschrijven die recent hebben plaatsgevonden (Describing events that have happened in the recent past)

Vocabulary and exercises

A2:18 Jeugd en herinneringen (Childhood and memories)
Learning module 3 (A2): De goeie oude tijd (The good old past)
  • Praat over het verre verleden en beschrijf herinneringen (Talk about distant past and describe memories)
  • Praat over je jeugd (Talk about your childhood)

Vocabulary and exercises

A2:19 Tijdlijn (Timeline)
Learning module 3 (A2): De goeie oude tijd (The good old past)
  • Plaats gebeurtenissen op de tijdlijn. (Situate events on the timeline.)
  • Een specifiek moment in het verleden aangeven. (Indicate specific moment in the past.)

Vocabulary and exercises

A2:20 Door de decennia heen (Through the decades)
Learning module 3 (A2): De goeie oude tijd (The good old past)
  • Ontdek de levensstijlen door de decennia heen (Explore the lifestyles through the decades)

Vocabulary and exercises

A2:21 Verhalen en sprookjes (Stories and fairy tales)
Learning module 3 (A2): De goeie oude tijd (The good old past)
  • Vertel over eenvoudige verhalen en sprookjes. (Tell about simple stories and fairytails.)
  • Plaats gebeurtenissen in het verleden. (Situate events in the past.)

Vocabulary and exercises

A2:22 Roddels over beroemdheden (Celebrity gossip)
Learning module 3 (A2): De goeie oude tijd (The good old past)
  • Beschrijf beroemdheden. (Describe celebreties.)
  • Praat over afgeronde en lopende gebeurtenissen uit het verleden. (Talk about finished and ongoing events of the past.)

Vocabulary and exercises

A2:23 Op uitwisseling gaan (Going on an exchange)
Learning module 4 (A2): Werk en studie (Work and study)
  • Praat over het doen van een uitwisseling (Talk about doing an exchange)
  • Je verblijf in het buitenland organiseren (Organising your stay abroad)

Vocabulary and exercises

A2:24 Huur mij in (Hire me)
Learning module 4 (A2): Werk en studie (Work and study)
  • Maak en stuur je cv (Create and send your curriculum)
  • Zoek en vind een baan (Search for and find a job)

Vocabulary and exercises

A2:25 Sollicitatiegesprek (Job interview)
Learning module 4 (A2): Werk en studie (Work and study)
  • Het voeren van een sollicitatiegesprek (Performing a job interview)
  • Meewerkend voorwerp (Indirect object)

Vocabulary and exercises

A2:26 Teamwerk (Teamwork)
Learning module 4 (A2): Werk en studie (Work and study)
  • Woordenschat over teams en rollen (Vocabulary about teams and roles)
  • Geven van opdrachten met een indirect object (Gining orders with indirect object)

Vocabulary and exercises

A2:27 Kantoor en vergaderingen (Office and meetings)
Learning module 4 (A2): Werk en studie (Work and study)
  • Leer basiswoordenschat voor debatteren (Learn basic debating vocabulary)
  • Instemming en onenigheid uiten (Express agreement and disagreement)

Vocabulary and exercises

A2:28 Thuiswerken of op kantoor? (Remote work or the office?)
Learning module 4 (A2): Werk en studie (Work and study)
  • Dagelijkse kantoorvocabulaire (Daily office vocabulary)
  • Woordenschat van werken op afstand (Remote work vocabulary)

Vocabulary and exercises

A2:29 Meningen en onderhandelingen (Opinions and negotiations)
Learning module 4 (A2): Werk en studie (Work and study)
  • Geef je mening (Express your opinion)
  • Basiszinnen leren om gezichtspunten te bespreken (Learn basic phrases to discuss viewpoints)

Vocabulary and exercises

A2:30 Organisatie en delegatie (Organisation and delegation)
Learning module 4 (A2): Werk en studie (Work and study)
  • Woordenschat over organisatiestructuur (Vocabulary on organisational hierarchy)
  • Eenvoudigheidshalve (Giving orders)

Vocabulary and exercises

A2:31 Bucketlist (Bucket list)
Learning module 5 (A2): Toekomstplannen (Future Plans)
  • Praat over je bucketlist en toekomstplannen (Talk about your bucket list and future plans)

Vocabulary and exercises

A2:32 Gezinsplannen (Family plans)
Learning module 5 (A2): Toekomstplannen (Future Plans)
  • Praat over plannen en ambities voor de toekomst (Talk about plans and ambitions for the future)
  • Praat over je relaties en gezinsplannen (Talk about your relationships and family plans)

Vocabulary and exercises

A2:33 Veronderstellen en raden (Assuming and guessing)
Learning module 5 (A2): Toekomstplannen (Future Plans)
  • Leer de woorden om aannames te maken en te raden (Learn the words to make assumptions and guesses)
  • Praat over je aannames (Talk about your assumptions)
  • Leer de woordenschat om dingen uit te drukken die onzeker zijn (Learn the vocabulary to express things that are uncertain)

Vocabulary and exercises

A2:34 Mijn droomleven (My dream life)
Learning module 5 (A2): Toekomstplannen (Future Plans)
  • Beschrijf jouw ideale leven (Describe your ideal life)

Vocabulary and exercises

A2:35 Onderwijs en afstuderen (Education and graduation)
Learning module 5 (A2): Toekomstplannen (Future Plans)
  • Praat over je toekomstige onderwijsplannen (Talk about your future educational plans)

Vocabulary and exercises

A2:36 Als ik groot ben... (When I grow up...)
Learning module 5 (A2): Toekomstplannen (Future Plans)
  • Praat over wat je wilde worden toen je een kind was (Talk about what you wanted to be when you were a child)

Vocabulary and exercises

A2:37 Hoe ziet jouw toekomst eruit? (How does your future look?)
Learning module 5 (A2): Toekomstplannen (Future Plans)
  • Beschrijf de activiteiten die je in de toekomst zult doen (Describe the activities you will be doing in the future)
  • Praat over de flexibiliteit die je hebt met betrekking tot je toekomst. (Talk about the flexibility you have about your future)

Vocabulary and exercises

A2:38 Mijn levensstijl (My lifestyle)
Learning module 6 (A2): Levensstijl (Lifestyle)
  • Praat over je huidige levenssituatie en levensstijl (Talk about your current life situation and lifestyle)
  • Praat over dingen die je al een tijdje aan het doen bent (Talk about things you have been doing for some time now)

Vocabulary and exercises

A2:39 Gastronomie (Gastronomy)
Learning module 6 (A2): Levensstijl (Lifestyle)
  • Leer over gastronomische woordenschat (Learn about gastronomy vocabulary)
  • Leer beroemde gerechten die je aan de bar bestelt (Learn famous dishes that you order at a bar)

Vocabulary and exercises

A2:40 Gezonde voeding en gewoontes (Healthy food and habits)
Learning module 6 (A2): Levensstijl (Lifestyle)
  • Praat over gezonde eetgewoonten (Talk about healthy eating habits)

Vocabulary and exercises

A2:41 Duurzaam vervoer (Sustainable transport)
Learning module 6 (A2): Levensstijl (Lifestyle)
  • Leer praten over groene vervoerswijzen (Learn to talk about green ways of transportation)

Vocabulary and exercises

A2:42 In mijn vrije tijd (In my free time)
Learning module 6 (A2): Levensstijl (Lifestyle)
  • Praat over wat je doet tijdens je vrije tijd (Talk about what you do during your free time)
  • Praat over de balans tussen werk en privé (Talk about work-life balance)

Vocabulary and exercises

A2:43 Kijk eens hoe klein! (Look how small!)
Learning module 6 (A2): Levensstijl (Lifestyle)
  • Leer praten met verkleinwoorden (Learn to talk with diminutives)
  • Hoe je zegt dat iets klein, schattig of vertrouwd is (How to say something is small, cute or familiar)

Vocabulary and exercises

A2:44 Oefening en levensstijl (Exercise and lifestyle)
Learning module 6 (A2): Levensstijl (Lifestyle)
  • Bespreek de voordelen van lichaamsbeweging en sporten. (Talk about the benefits of exercising and sports)
  • Praat over je dagelijkse bewegingsroutines (Talk about your daily exercise routines)

Vocabulary and exercises