10K+ students - 4.8/5

Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

A1.3: Where are you from?

Waar kom je vandaan?

Waar kom je vandaan?

Where are you from?

Vraag iemand waar ze vandaan komen (Ask somebody where they are from)
Zeg je nationaliteit (Say your nationality)
Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een) (Definite and indefinite articles (de, het, een))
Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud) (The noun (singular & plural))

A1.3: Where are you from?

Previous Next

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

Dutch A1.3.1 New in the Netherlands!

A1.3.1 Kort verhaal

Nieuw in Nederland!

New in the Netherlands!

Vocabulary (22)

Student worksheet

Share Copied!

Nederland: The Netherlands (Dutch)

Nederland

The netherlands Show

De stad: The city (Dutch)

De stad

The city Show

De taal: The language (Dutch)

De taal

The language Show

Waar kom je vandaan?: Where are you from? (Dutch)

Waar kom je vandaan?

Where are you from? Show

Het land: The country (Dutch)

Het land

The country Show

De nationaliteit: Nationality (Dutch)

De nationaliteit

Nationality Show

De hoofdstad: The capital (Dutch)

De hoofdstad

The capital Show

Wonen (to live) - Verb conjugation and exercises

Wonen

To live Show

België: Belgium (Dutch)

België

Belgium Show

Frankrijk: France (Dutch)

Frankrijk

France Show

Spanje: Spain (Dutch)

Spanje

Spain Show

Polen: Poland (Dutch)

Polen

Poland Show

Duitsland: Germany (Dutch)

Duitsland

Germany Show

Het Verenigd Koninkrijk: The United Kingdom (Dutch)

Het Verenigd Koninkrijk

The united kingdom Show

Portugal: Portugal (Dutch)

Portugal

Portugal Show

Zwitserland: Switzerland (Dutch)

Zwitserland

Switzerland Show

Noorwegen: Norway (Dutch)

Noorwegen

Norway Show

Denemarken: Denmark (Dutch)

Denemarken

Denmark Show

Zweden: Sweden (Dutch)

Zweden

Sweden Show

Finland: Finland (Dutch)

Finland

Finland Show

Geboren worden (to be born) - Verb conjugation and exercises

Geboren worden

To be born Show

Komen (to come) - Verb conjugation and exercises

Komen

To come Show

Exercises

Student worksheet

Share Copied!

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

Beschrijf de nationaliteit van iedere persoon. (Describe the nationality of each person.)
Zeg waar ze momenteel wonen. (Say where do they currently live.)
Vertel waar je woont. (Tell where you live.)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

¿De dónde eres?

Example phrases:

Eero komt uit Frankrijk.

Eero is from France.

Ola komt uit Polen en ze woont in Londen.

Ola comes from Poland and she lives in London.

Maria is Spaans.

Maria is Spanish.

Jan komt uit Nederland.

Jan is from the Netherlands.

Waar kom je vandaan?

Where are you from?

Waar woon je?

Where do you live?

...

Exercise 2: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

1

Op kantoor tijdens de lunchpauze

Example 1

Hallo, waar kom je vandaan?

Hello, where are you from?

Ik kom uit Nederland. En jij?

I am from the Netherlands. And you?

Ik ben Belg. Kom jij uit Amsterdam?

I am Belgian. Are you from Amsterdam?

Nee, ik woon vlakbij Rotterdam.

No, I live near Rotterdam.

Example 2

Goedemiddag, mag ik vragen waar u vandaan komt?

Good afternoon, may I ask where you are from?

Natuurlijk, ik kom uit Duitsland. En jij?

Of course, I come from Germany. And you?

Ik kom uit Nederland, uit Utrecht.

I come from the Netherlands, from Utrecht.

Wat leuk! Ik vind Utrecht een mooie stad en ook het nieuwe boek over de stad is interessant.

How lovely! I think Utrecht is a beautiful city and the new book about the city is interesting too.

2

Bij de koffiemachine op het werk

Example 1

Hoi, ik zie je hier vaak. Waar kom je vandaan?

Hi, I see you here often. Where are you from?

Ik kom uit Spanje. En jij?

I come from Spain. And you?

Ik ben Nederlander, ik kom uit de stad Groningen.

I am Dutch, I come from the city of Groningen.

Ah, Groningen ken ik! Het is een mooie stad.

Ah, I know Groningen! It is a beautiful city.

Example 2

Goedemorgen! Vertel eens, waar kom je vandaan?

Good morning! Tell me, where do you come from?

Ik kom uit Frankrijk. Mijn nationaliteit is Frans.

I come from France. My nationality is French.

Interessant! Ik kom uit Nederland en ik vind het een leuke taal.

Interesting! I come from the Netherlands and I find it a nice language.

De Nederlandse taal is mooi en leerzaam.

The Dutch language is beautiful and educational.

3

Introductie bij een taalcursus

Example 1

Waar kom je vandaan?

Where do you come from?

Ik kom uit het mooie Italië. En jij?

I come from beautiful Italy. And you?

Ik ben Nederlander en woon in de grote stad Amsterdam.

I am Dutch and live in the large city of Amsterdam.

Leuk! In Amsterdam is het mooie museum het Rijksmuseum.

Nice! In Amsterdam, there is the beautiful museum, the Rijksmuseum.

Example 2

Kun je vertellen waar je vandaan komt?

Can you tell me where you come from?

Ja, ik kom uit een klein dorpje in België. Jij?

Yes, I come from a small village in Belgium. You?

Ik kom uit de stad Den Haag, dat is een belangrijke stad.

I come from the city of The Hague, which is an important city.

Ja, Den Haag is bekend om de mooie gebouwen.

Yes, The Hague is known for the beautiful buildings.

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Duitsland

Germany

2

Wonen

To live

3

Portugal

Portugal

4

Komen

To come

5

Denemarken

Denmark

Exercise 4: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

1.

kom | Waar | vandaan? | je

2.

Nederland. | Ik | kom | uit

3.

jouw | is | nationaliteit? | Wat

4.

België. | geboren | in | ben | Ik

5.

in | grote | Woon | stad? | je | een

6.

het | woon | Ik | Koninkrijk. | Verenigd | in

Exercise 5: Match a word

Instruction: Match the translations

Exercise 6: Cluster the words

Instruction: Sorteer de woorden in twee groepen: landen en woorden die je gebruikt om te praten over nationaliteit en afkomst.

Landen

Nationaliteit en afkomst

Exercise 7: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Definite and indefinite articles (de, het, een)

Show translation Show answers

de, het, een

1.

Ik koop ... nieuwe fiets.

2.

Hij leest ... boek op de tafel.

3.

We zitten in ... tuin.

4.

Jij koopt ... appel in de supermarkt.

5.

Ik bestel ... menu van de dag.

6.

Mijn vader heeft ... auto gewassen.

7.

Wij drinken ... glas rode wijn.

8.

Zij heeft ... kleine huisje gekocht.

Exercise 8: Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud)

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: The noun (singular & plural)

Show translation Show answers

steden, boeken, baby’s, vrouwen, huizen, talen, programma’s, brieven

1. Brief:

De ... zijn al verstuurd.

2. Stad:

Er zijn veel ... in Nederland.

3. Taal:

Welke ... spreken jullie?

4. Huis:

Er staan veel ... in deze straat.

5. Boek:

Ik lees graag dikke ....

6. Programma:

De ... op tv zijn interessant.

7. Baby:

Mijn buurvrouw heeft twee ....

8. Vrouw:

De ... werken samen in het bedrijf.

Grammar Share Copied!

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.3.2 Grammatica

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)

Definite and indefinite articles (de, het, een)

A1.3.3 Grammatica

Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud)

The noun (singular & plural)

Verb conjugation tables for this lesson

Student worksheet

Share Copied!

Wonen to live Share Copied!

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch	English
(ik) woon	I live
(jij) woont/woon	you live
(hij/zij/het) woont	he/she/it lives
(wij) wonen	we live
(jullie) wonen	you live
(zij) wonen	they live

Exercises and examples phrases

Komen to come Share Copied!

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch	English
(ik) kom	I come
(jij) komt/kom	You come/come
(hij/zij/het) komt	he/She/It comes
(wij) komen	we come
(jullie) komen	you come
(zij) komen	they come

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏