Dutch A1.2: Telling your name

Je naam vertellen

Vocabulary (10)

 De achternaam: The surname (Dutch)

Mijn achternaam is Janssens, aangenaam.

Show

My surname is Janssens, pleased to meet you. Show

De achternaam

Show

The surname Show

 De naam: The name (Dutch)

Wat is jouw naam, als ik vragen mag?

Show

What is your name, if I may ask? Show

De naam

Show

The name Show

 De voornaam: The first name (Dutch)

Wat is jouw voornaam, meneer?

Show

What is your first name, sir? Show

De voornaam

Show

The first name Show

 De meneer: The gentleman (Dutch)

Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam.

Show

Hello, I am Mr. Janssen. Nice to meet you. Show

De meneer

Show

The gentleman Show

 De jongen: The boy (Dutch)

Hallo, wat is de voornaam van de jongen?

Show

Hello, what is the first name of the boy? Show

De jongen

Show

The boy Show

 Het meisje: The girl (Dutch)

Hallo, ik ben het meisje dat hier werkt.

Show

Hello, I am the girl who works here. Show

Het meisje

Show

The girl Show

 Heten (to be called) - Verb conjugation and exercises

Zij heten de familie Bakker.

Show

They are called the Bakker family. Show

Heten

Show

To be called Show

 Zich voorstellen (to introduce oneself) - Verb conjugation and exercises

Jullie stellen je voor aan meneer de Vries.

Show

You introduce yourselves to Mr. de Vries. Show

Zich voorstellen

Show

To introduce oneself Show

 Zeggen (to say) - Verb conjugation and exercises

Ik zeg mijn naam is Anna.

Show

I say my name is Anna. Show

Zeggen

Show

To say Show

 De vrouw: The woman (Dutch)

Hallo, ik ben de vrouw die je zocht.

Show

Hello, I am the woman you were looking for. Show

De vrouw

Show

The woman Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Zeg de volledige naam en de achternaam van elke persoon. (Say the full name and the last name of each person.)
  2. Speel een dialoog waarin je iemand naar hun naam vraagt en jezelf voorstelt. (Play a dialogue in which you ask someone for their name and introduce yourself.)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Example phrases:

De achternaam van Heidi is Schulz.

The last name of Heidi is Schulz.

De bijnaam van Heidi is Abuelita.

The nickname of Heidi is Abuelita.

Hoe heet je?

What is your name?

Mijn naam is Sofia.

My name is Sofia.

Mijn volledige naam is Sofia Rossi.

Mi nombre completo es Sofia Rossi.

...

Exercise 2: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers Show translation
1.
jullie. | stellen zich | voor aan | De vrouwen
De vrouwen stellen zich voor aan jullie.
(The women introduce themselves to you.)
2.
vragen mag? | jouw naam, | als ik | Wat is
Wat is jouw naam, als ik vragen mag?
(What is your name, if I may ask?)
3.
aangenaam. | Mijn | is | achternaam | Janssens,
Mijn achternaam is Janssens, aangenaam.
(My surname is Janssens, pleased to meet you.)
4.
elkaar. | op | Onze | voornamen | lijken
Onze voornamen lijken op elkaar.
(Our first names are similar.)
5.
ik | Hallo, | meneer | Janssen. | Aangenaam. | ben
Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam.
(Hello, I am Mr. Janssen. Nice to meet you.)
6.
vrouw die | je zocht. | ben de | Hallo, ik
Hallo, ik ben de vrouw die je zocht.
(Hello, I am the woman you were looking for.)
7.
meisje dat | ben het | hier werkt. | Hallo, ik
Hallo, ik ben het meisje dat hier werkt.
(Hello, I am the girl who works here.)

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

De jongen


The boy

2

De meneer


The gentleman

3

Het meisje


The girl

4

Zeggen


To say

5

Zich voorstellen


To introduce oneself

Exercise 4: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct verb and tense.

Show translation Show answers

zegt, heet, heten, zeggen

1.
Zij ... de familie bakker.
(They are called the Bakker family.)
2.
Hij ... meneer de vries.
(His name is Mr. de Vries.)
3.
Zij ... hun voornaam.
(They say their first name.)
4.
Ik ... jan.
(My name is Jan.)
5.
Jij ... je achternaam.
(You state your surname.)
6.
Wij ... hallo tegen de meneer.
(We say hello to the gentleman.)
7.
Jullie ... tot ziens tegen het meisje.
(You say goodbye to the girl.)
8.
Wij ... allemaal anders.
(We are all called differently.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.2.1 Grammatica

Het alfabet en de uitspraak

The alphabet and the pronunciation


Verb conjugation tables for this lesson

Heten to be called

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik heet I am called
jij heet You are called
hij/zij/het heet he/she/it is called
wij heten We are called
jullie heten You are called
zij heten They are called

Exercises and examples phrases

Zeggen to say

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik zeg I say
jij zegt You say
hij/zij/het zegt he/she/it says
wij zeggen We say
jullie zeggen You say
zij zeggen They say

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏