10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Teaching guidelines +/- 15 minutes

Audio and video

  1. The article comes before the noun.
  2. Articles can be definite (de, het) or indefinite (een).
 WoordsoortLidwoord
Enkelvoud (Singular)De-woorden

De

De tafel (The table)

Het-woorden

Het

Het huis (The house)

Meervoud (Plural)Alle woorden (All words)

De

De huizen (The houses)

Onbepaald (Indefinite)De-woorden

Een

Een tafel (A table)

Het-woorden

Een

Een huis (A house)

Exceptions!

  1. You use 'de' for people, animals, and most things, such as de jongen, de hond, de tafel.
  2. You use 'het' with diminutives and words starting with 'ge-', such as het huisje, het meisje, het geluid.
  3. Some words you just have to learn, such as 'het boek' and 'de zon'.

Exercise 1: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)

Instruction: Fill in the correct word.

Show translation Show answers

de, het, een

1.
Ik koop ... nieuwe fiets.
(I am buying a new bike.)
2.
Hij leest ... boek op de tafel.
(He reads the book on the table.)
3.
We zitten in ... tuin.
(We are sitting in the garden.)
4.
Jij koopt ... appel in de supermarkt.
(You buy an apple in the supermarket.)
5.
Ik bestel ... menu van de dag.
(I order the menu of the day.)
6.
Mijn vader heeft ... auto gewassen.
(My father has washed the car.)
7.
Wij drinken ... glas rode wijn.
(We are drinking a glass of red wine.)
8.
Zij heeft ... kleine huisje gekocht.
(She has bought the small house.)

Exercise 2: Multiple Choice

Instruction: Choose the correct solution

1. Ik woon in ___ stad Amsterdam.

(I live in the city of Amsterdam.)

2. Hij heeft ___ huis in Rotterdam.

(He has a house in Rotterdam.)

3. Zij leest ___ boek over Nederland.

(She is reading the book about the Netherlands.)

4. De man woont in ___ klein huisje.

(The man lives in a small cottage.)

5. Ik zie ___ jongen op straat.

(I see the boy on the street.)

6. We drinken koffie in ___ café.

(We are drinking coffee in the café.)