10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation
Previous Next

Vocabulary (14)

De bloem: The flour (Dutch)

Wij doen de bloem in het brood.

Show

We put the flour in the bread. Show

De bloem

Show

The flour Show

Huisgemaakt: Homemade (Dutch)

De ui is huisgemaakt in het recept.

Show

The onion is homemade in the recipe. Show

Huisgemaakt

Show

Homemade Show

De olie: The oil (Dutch)

Wij gebruiken de olie voor het avondeten.

Show

We use the oil for dinner. Show

De olie

Show

The oil Show

De boter: The butter (Dutch)

De boter is nodig voor het ontbijt.

Show

The butter is needed for breakfast. Show

De boter

Show

The butter Show

Het recept: The recipe (Dutch)

Het recept heeft zout nodig.

Show

The recipe needs salt. Show

Het recept

Show

The recipe Show

De slagroom: The whipped cream (Dutch)

Ik gebruik de slagroom in het recept.

Show

I use the double cream in the recipe. Show

De slagroom

Show

The whipped cream Show

De suiker: The sugar (Dutch)

De suiker is in het ontbijt belangrijk.

Show

Sugar is important in breakfast. Show

De suiker

Show

The sugar Show

De ingrediënten: The ingredients (Dutch)

Mengen de ingrediënten in het water.

Show

Mix the ingredients in the water. Show

De ingrediënten

Show

The ingredients Show

Mengen (mix) - Verb conjugation and exercises

Ik meng de thee met de melk.

Show

I mix the tea with the milk. Show

Mengen

Show

Mix Show

Snijden (cutting) - Verb conjugation and exercises

Ik snijd de appel met het mes.

Show

I cut the apple with the knife. Show

Snijden

Show

Cutting Show

Bakken (to bake) - Verb conjugation and exercises

Wij bakken taart voor het feest.

Show

We bake a cake for the party. Show

Bakken

Show

To bake Show

Moeten (must) - Verb conjugation and exercises

Hij moet de boter smelten.

Show

He must melt the butter. Show

Moeten

Show

Must Show

Kunnen (can) - Verb conjugation and exercises

Hij kan de boter en olie toevoegen.

Show

He can add the butter and oil. Show

Kunnen

Show

Can Show

Mogen (may) - Verb conjugation and exercises

Wij mogen huisgemaakt brood bakken.

Show

We are allowed to bake homemade bread. Show

Mogen

Show

May Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Leg elke stap uit van het bakken van pannenkoeken. (Explain each step of baking pancakes. )

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Dutch A1.17: Cooking

Example phrases:

Het is noodzakelijk om de boter te koken.

It is necessary to cook the butter.

We moeten de boter en de suiker toevoegen.

We must add the butter and the sugar.

Je moet de olie en de boter aan het mengsel toevoegen.

You have to add the oil and the butter to the mixture.

Je moet de eieren, de melk en het zout mengen.

You have to mix the eggs, the milk and the salt.

Bak de pannenkoeken in de pan.

Cook the pancakes in the pan.

Eet de pannenkoeken, smakelijk eten!

Eat the pancakes, enjoy your meal!

...

Exercise 2: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers Show translation
1.
heeft | zout | recept | nodig. | Het
Het recept heeft zout nodig.
(The recipe needs salt.)
2.
kiezen. | ingrediënten | de | Zij | mogen
Zij mogen de ingrediënten kiezen.
(They can choose the ingredients.)
3.
het ontbijt | belangrijk. | De suiker | is in
De suiker is in het ontbijt belangrijk.
(Sugar is important in breakfast.)
4.
de slagroom | Ik gebruik | recept. | in het
Ik gebruik de slagroom in het recept.
(I use the double cream in the recipe.)
5.
met de | paprika. | Jullie mengen | de tomaat
Jullie mengen de tomaat met de paprika.
(You mix the tomato with the bell pepper.)
6.
voor het | ontbijt. | De boter | is nodig
De boter is nodig voor het ontbijt.
(The butter is needed for breakfast.)
7.
en | snijden | Jullie | de | komkommer. | kaas
Jullie snijden de kaas en komkommer.
(You cut the cheese and cucumber.)

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Mengen

Mix

2

Huisgemaakt

Homemade

3

De boter

The butter

4

Mogen

May

5

Moeten

Must

Exercise 4: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct verb and tense.

Show translation Show answers

moet, moeten, kunnen, mag

1.
Hij ... de bloem toevoegen.
(He must add the flour.)
2.
Jij ... de boter snijden.
(You must cut the butter.)
3.
Hij ... de boter smelten.
(He has to melt the butter.)
4.
Zij ... samen koken en genieten.
(They can cook and enjoy together.)
5.
Ik ... de suiker mengen.
(I have to mix the sugar.)
6.
Wij ... het recept volgen.
(We must follow the recipe.)
7.
Jullie ... de slagroom op de taart doen.
(You must put the cream on the cake.)
8.
Ik ... de suiker mengen.
(I have to mix the sugar.)

Exercise 5: Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen)

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Modal verbs (moeten, kunnen, mogen)

Show translation Show answers

mogen, kan, moet, mag

1.
Je ... op tijd op school zijn.
(You have to be on time for school.)
2.
Jullie ... niet vergeten de olie toe te voegen.
(You must not forget to add the oil.)
3.
Ik ... goed dansen.
(I can dance well.)
4.
Hij ... vandaag niet naar de les komen.
(He cannot come to class today.)
5.
Hij ... elke dag om 7 uur opstaan.
(He must get up at 7 o'clock every day.)
6.
Je ... de boter smelten voor het recept.
(You need to melt the butter for the recipe.)
7.
Je ... niet roken in het restaurant.
(You are not allowed to smoke in the restaurant.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.17.1 Grammatica

Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen)

Modal verbs (moeten, kunnen, mogen)

Verb conjugation tables for this lesson

Moeten must

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik moet I must
jij moet You must
hij/zij/het moet he/she/it must
wij moeten we must
jullie moeten you must
zij moeten they must

Exercises and examples phrases

Kunnen can

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik kan I can
jij kan/kunt you can
hij/zij/het kan he/she/it can
wij kunnen we can
jullie kunnen You can
zij kunnen they can

Exercises and examples phrases

Mogen may

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik mag I may
jij mag you may
hij/zij/het mag he/she/it may
wij mogen We may
jullie mogen you may
zij mogen they may

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏

Lanzadera Marina de Empresas Google for Startups Universitat Siegen European Digital Innovation Hubs Network