10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Dutch A1.16: Daily routines

Dagelijkse routines

Previous Next

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

Dutch A1.16.1 An ordinary day

A1.16.1 Kort verhaal

Een gewone dag

An ordinary day

Vocabulary (14)

Werken (to work) - Verb conjugation and exercises

Jullie werken als leraren.

Show

You work as teachers. Show

Werken

Show

To work Show

Dagelijks: Daily (Dutch)

Dagelijks ontbijt ik met een appel en een kop koffie.

Show

I have an apple and a cup of coffee for breakfast daily. Show

Dagelijks

Show

Daily Show

Beginnen (begin) - Verb conjugation and exercises

Ik begin maandag met werken.

Show

I start work on Monday. Show

Beginnen

Show

Begin Show

Doen (do) - Verb conjugation and exercises

Jij doet werk als brandweerman.

Show

You do work as a firefighter. Show

Doen

Show

Do Show

Douchen (to shower) - Verb conjugation and exercises

Jullie douchen in de avond.

Show

You shower in the evening. Show

Douchen

Show

To shower Show

Dromen (to dream) - Verb conjugation and exercises

Jullie dromen over Frankrijk.

Show

You dream about France. Show

Dromen

Show

To dream Show

Zich aankleden (get dressed) - Verb conjugation and exercises

Wij kleden ons aan en gaan naar de ochtend.

Show

We get dressed and go to the morning. Show

Zich aankleden

Show

Get dressed Show

Opstaan (get up) - Verb conjugation and exercises

Jij staat op en eet een banaan.

Show

You get up and eat a banana. Show

Opstaan

Show

Get up Show

Kammen (to comb) - Verb conjugation and exercises

Hij kamt zijn haar voor het ontbijt.

Show

He combs his hair before breakfast. Show

Kammen

Show

To comb Show

Slapen (sleep) - Verb conjugation and exercises

Zij slapen na het douchen.

Show

They sleep after showering. Show

Slapen

Show

Sleep Show

Wakker worden (wake up) - Verb conjugation and exercises

Hij wordt wakker met de regen.

Show

He wakes up with the rain. Show

Wakker worden

Show

Wake up Show

Zich wassen (to wash oneself) - Verb conjugation and exercises

Jij wast je elke ochtend.

Show

You wash yourself every morning. Show

Zich wassen

Show

To wash oneself Show

Ontbijten (to have breakfast) - Verb conjugation and exercises

Hij ontbijt met eieren en koffie.

Show

He has breakfast with eggs and coffee. Show

Ontbijten

Show

To have breakfast Show

Zich scheren (to shave oneself) - Verb conjugation and exercises

Jij scheert je elke ochtend.

Show

You shave every morning. Show

Zich scheren

Show

To shave oneself Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Vertel op welk uur Raul welke activiteit doet. (Tell at what hour Raul does what activity.)
  2. Beschrijf je dagelijkse routine. (Describe your daily routine.)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Daily routines

Example phrases:

Om 7:00 wordt Raul wakker.

At 7:00 Raul wakes up.

Om kwart over zeven doucht Raul.

At quarter past seven Raul showers.

Raul gaat om half twaalf 's nachts naar bed.

Raul lies down at half past eleven at night.

Ik sta op om half acht.

I get up at half past seven.

Ik ontbijt om kwart voor acht.

I have breakfast at quarter to eight.

Ik ga om tien uur 's avonds naar bed.

I lie down at ten in the evening.

...

Exercise 2: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers Show translation
1.
aan | een | werken | project. | Zij
Zij werken aan een project.
(They are working on a project.)
2.
brood | kaas. | ontbijt | en | Jij | met
Jij ontbijt met brood en kaas.
(You have breakfast with bread and cheese.)
3.
met | de | wordt | Hij | regen. | wakker
Hij wordt wakker met de regen.
(He wakes up with the rain.)
4.
droomt | Jij | nacht. | in | de
Jij droomt in de nacht.
(You dream at night.)
5.
voor de | Zij kammen | verjaardag. | hun haar
Zij kammen hun haar voor de verjaardag.
(They comb their hair for the birthday.)
6.
een appel | kop koffie. | Dagelijks ontbijt | ik met | en een
Dagelijks ontbijt ik met een appel en een kop koffie.
(I have an apple and a cup of coffee for breakfast daily.)
7.
sta | het | op | voor | ontbijt. | Ik
Ik sta op voor het ontbijt.
(I get up for breakfast.)

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Dagelijks

Daily

2

Werken

To work

3

Opstaan

Get up

4

Kammen

To comb

5

Zich wassen

To wash oneself

Exercise 4: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct verb and tense.

Show translation Show answers

scheren ons, wast je, slaapt, slapen, wassen je, wassen ons, scheer me

1.
Jullie ... snel voor het werk.
(You quickly wash yourselves before work.)
2.
Zij ... na het douchen.
(They sleep after showering.)
3.
Jij ... na het avondeten.
(You sleep after dinner.)
4.
Wij ... na het sporten.
(We wash ourselves after exercising.)
5.
Ik ... na het opstaan.
(I shave after getting up.)
6.
Wij ... dagelijks.
(We shave ourselves daily.)
7.
Jij ... elke ochtend.
(You wash yourself every morning.)
8.
Jullie ... in het weekend uit.
(You sleep in on the weekend.)

Exercise 5: Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Reflexive verbs (to wash oneself, to shave)

Show translation Show answers

was me, scheert je, vergist zich, wassen zich, haasten je, herinner me, schaamt zich

1. Zich scheren:
Jij ... elke dag voor het werk.
(You shave every day before work.)
2. Zich wassen:
Ik ... elke ochtend met koud water.
(I wash myself every morning with cold water.)
3. Zich vergissen:
Hij ... in de tijd.
(He is mistaken about the time.)
4. Zich schamen:
Hij ... voor zijn fout.
(He is ashamed of his mistake.)
5. Zich wassen:
Zij ... na het sporten.
(They wash themselves after sports.)
6. Zich haasten:
Jullie ... om op tijd op school te komen.
(You hurry to get to school on time.)
7. Zich herinneren:
Ik ... de afspraak met de dokter.
(I remember the appointment with the doctor.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.16.2 Grammatica

Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)

Reflexive verbs (to wash oneself, to shave)

Verb conjugation tables for this lesson

Zich scheren to shave oneself

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik scheer me I shave
jij scheert je you shave
hij/zij/het scheert zich he/she/it shaves
wij scheren ons we shave ourselves
jullie scheren je You shave yourselves
zij scheren zich They shave themselves

Exercises and examples phrases

Zich wassen to wash oneself

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik was me I was washing myself
jij wast je You wash yourself
hij/zij/het wast zich He/she/it washes himself/herself/itself
wij wassen ons We wash ourselves
jullie wassen je You wash yourselves
zij wassen zich They wash themselves

Exercises and examples phrases

Slapen sleep

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik slaap I sleep
jij slaapt You sleep
hij/zij/het slaapt he/she/it sleeps
wij slapen we sleep
jullie slapen you sleep
zij slapen They sleep

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏

Lanzadera Marina de Empresas Google for Startups Universitat Siegen European Digital Innovation Hubs Network