10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Zich wassen (to wash oneself) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

Zich wassen (to wash oneself) - Verb conjugation and exercises

Zich wassen - Conjugation of To wash oneself in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the present continuous, indicative mood tense (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

All conjugations and tenses: Zich wassen (to wash oneself) - Verb conjugation and exercises

Syllabus: Dutch lesson - Dagelijkse routines (Daily routines)

Conjugation of to wash oneself in Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) was me I wash myself
(jij) wast je/wast u you wash yourself/you wash yourself (formal)
(hij/zij/het) wast zich he/she/it washes himself/herself/itself
(wij) wassen ons we wash ourselves
(jullie) wassen je you wash yourselves
(zij) wassen zich they wash themselves

Example phrases

Dutch English
Ik was me ieder ochtend na het opstaan. I wash myself every morning after getting up.
Jij wast je voor het ontbijt elke dag. You wash yourself every day before breakfast.
Hij wast zich snel voor het werk begint. He washes quickly before work begins.
Wij wassen ons na het sporten dagelijks. We wash ourselves daily after exercising.
Jullie wassen je voordat jullie gaan douchen. You wash yourselves before you go showering.
Zij wassen zich altijd na het wakker worden. They always wash themselves after waking up.

Exercise: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct form.

Show translation Show answers

wast zich, je, wast, wassen je, was me, wassen ons, wassen zich

1.
Jullie ... voordat jullie gaan douchen.
(You wash yourselves before you go showering.)
2.
Wij ... na het sporten dagelijks.
(We wash ourselves daily after exercising.)
3.
Zij ... altijd na het wakker worden.
(They always wash themselves after waking up.)
4.
Jij ... ... voor het ontbijt elke dag.
(You wash yourself every day before breakfast.)
5.
Ik ... ieder ochtend na het opstaan.
(I wash myself every morning after getting up.)
6.
Hij ... snel voor het werk begint.
(He washes quickly before work begins.)