10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

A1.36: Houseplants and garden plants

Kamerplanten en tuinplanten

Previous Next

Vocabulary (11)

Het blad: The leaf (Dutch)

Het blad

Show

The leaf Show

De steen: The stone (Dutch)

De steen

Show

The stone Show

De bloem: The flower (Dutch)

De bloem

Show

The flower Show

De plant: The plant (Dutch)

De plant

Show

The plant Show

De boom: The tree (Dutch)

De boom

Show

The tree Show

De aarde: The earth (Dutch)

De aarde

Show

The earth Show

Het zaad: The seed (Dutch)

Het zaad

Show

The seed Show

De tuinman: The gardener (Dutch)

De tuinman

Show

The gardener Show

Sproeien (to spray) - Verb conjugation and exercises

Sproeien

Show

To spray Show

Zaaien (to sow) - Verb conjugation and exercises

Zaaien

Show

To sow Show

De planten water geven: Watering the plants (Dutch)

De planten water geven

Show

Watering the plants Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Zeg wat je in de tuin kunt zien. (Say what you can see in the garden.)
  2. Beschrijf je eigen of je ideale tuin. (Describe your own or your ideal garden.)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

A1.36: Houseplants and garden plants

Example phrases:

Er zijn paarse bloemen in de tuin.

There are purple flowers in the garden.

Er is een grote oude boom.

There is a big old tree.

Ik heb gele en roze bloemen in mijn tuin.

I have yellow and pink flowers in my garden.

Ik heb een schommel in mijn tuin voor mijn kinderen.

I have a swing in my garden for my children.

Ik heb geen cactussen in mijn tuin.

I don't have cactuses in my garden.

Ik water mijn planten elke 3 dagen.

I water my plants every 3 days.

...

Exercise 2: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

1

Planten water geven in de woonkamer

2

Tuinen en bloemen kiezen bij de kwekerij

3

Tips voor verzorging van kamerplanten

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

De plant

The plant

2

De aarde

The earth

3

De boom

The tree

4

De bloem

The flower

5

De tuinman

The gardener

Exercise 4: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers
1.
het geven. | de kamerplanten | water aan | Ik ben
Ik ben de kamerplanten water aan het geven.
(I am watering the houseplants.)
2.
snoeien. | aan het | is de | de tuin | De tuinman | bomen in
De tuinman is de bomen in de tuin aan het snoeien.
(The gardener is pruning the trees in the garden.)
3.
zaaien? | Zijn de | het groeien | na het | bloemen aan
Zijn de bloemen aan het groeien na het zaaien?
(Are the flowers growing after sowing?)
4.
sproeien om | ze gezond | te houden. | de planten | aan het | We zijn
We zijn de planten aan het sproeien om ze gezond te houden.
(We are watering the plants to keep them healthy.)
5.
buiten. | regenen is | is nat | omdat het | De aarde | aan het
De aarde is nat omdat het aan het regenen is buiten.
(The ground is wet because it is raining outside.)
6.
tuin aan | Zij zijn | in de | het planten. | nieuwe bloemen
Zij zijn nieuwe bloemen in de tuin aan het planten.
(They are planting new flowers in the garden.)

Exercise 5: Match a word

Instruction: Match the translations

Ik ben bloemen aan het zaaien in de tuin. (I am sowing flowers in the garden.)
De tuinman is de planten aan het sproeien. (The gardener is watering the plants.)
De plant groeit in de aarde. (The plant grows in the soil.)
Het blad van de boom is aan het verwelken. (The leaf of the tree is wilting.)

Exercise 6: Cluster the words

Instruction: Sleep de woorden naar de juiste categorie: kamerplanten of tuinplanten.

Kamerplanten

Tuinplanten

Exercise 7: Zijn aan het + infinitief

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: To be doing + infinitive

Show translation Show answers

aan het sproeien, zijn aan het klimmen, is aan het werken, is aan het groeien, zijn aan het verwelken, aan het regenen is

1. Sproeien:
Wij zijn ... in de tuin.
(We are watering the garden.)
2. Klimmen:
Jullie ... in de boom
(You are climbing the tree)
3. Regenen:
De aarde wordt erg vochtig, omdat het ....
(The ground is becoming very damp because it is raining.)
4. Verwelken:
De bloemen ....
(The flowers are wilting.)
5. Groeien:
Het zaad ....
(The seed is growing.)
6. Werken:
De tuinman ... in de tuin.
(The gardener is working in the garden.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.36.1 Grammatica

Zijn aan het + infinitief

To be doing + infinitive

Verb conjugation tables for this lesson

Zaaien to sow

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) zaai I sow
(jij) zaait/zaai You sow
(hij/zij/het) zaait he/she/it sows
(wij) zaaien we sow
(jullie) zaaien you sow
(zij) zaaien they sow

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏

Lanzadera Marina de Empresas Google for Startups Universitat Siegen European Digital Innovation Hubs Network