10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Dutch A1.26: Senses and perceiving

Zintuigen en waarnemen

Previous Next

Vocabulary (13)

Zien (see) - Verb conjugation and exercises

Hij ziet het rode boek.

Show

He sees the red book. Show

Zien

Show

See Show

Hard: Hard (Dutch)

Het geluid is hard als ik het hoor.

Show

The sound is loud when I hear it. Show

Hard

Show

Hard Show

Het geluid: The sound (Dutch)

Ik hoor het geluid van een zoet liedje.

Show

I hear the sound of a sweet song. Show

Het geluid

Show

The sound Show

De stilte: The silence (Dutch)

In de stilte hoor ik het zachte geluid.

Show

In the silence, I hear the soft sound. Show

De stilte

Show

The silence Show

Horen (to hear) - Verb conjugation and exercises

Jullie horen de buren praten.

Show

You hear the neighbours talking. Show

Horen

Show

To hear Show

Ruiken (to smell) - Verb conjugation and exercises

Jullie ruiken de frisse ochtendlucht.

Show

You smell the fresh morning air. Show

Ruiken

Show

To smell Show

Zuur: Sour (Dutch)

De melk is zuur, ik vind het niet lekker.

Show

The milk is sour, I don't like it. Show

Zuur

Show

Sour Show

Donker: Dark (Dutch)

Het is donker in de kamer en ik zie niets.

Show

It is dark in the room and I see nothing. Show

Donker

Show

Dark Show

Bitter: Bitter (Dutch)

De koffie is bitter en niet zoet.

Show

The coffee is bitter and not sweet. Show

Bitter

Show

Bitter Show

Zacht: Soft (Dutch)

De muis voelt zacht aan in mijn hand.

Show

The mouse feels soft in my hand. Show

Zacht

Show

Soft Show

Zoet: Sweet (Dutch)

De suiker is zoet en zacht op de tong.

Show

The sugar is sweet and soft on the tongue. Show

Zoet

Show

Sweet Show

Zout: Salt (Dutch)

Het voedsel is zout, ik proef het goed.

Show

The food is salty, I can taste it well. Show

Zout

Show

Salt Show

Helder: Clear (Dutch)

Het water is helder en blauw.

Show

The water is clear and blue. Show

Helder

Show

Clear Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Beschrijf het tegenovergestelde in de afbeeldingen met vergelijkingen (meer dan, evenveel als, minder dan). (Describe the opposite in the pictures using comparatives (more than, as, less than).)
  2. Vraag aan de persoon die naast je zit of ze de voorkeur geven aan zoet of zout eten, zoete of bittere drankjes,... (Ask the person sitting next to you, if they prefer sweet or salty food, sweet or bitter drinks,...)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Dutch A1.26: Senses and perceiving

Example phrases:

Koffie is bitterder dan thee.

Coffee is more bitter than tea.

Een appel is harder dan een banaan.

An apple is harder than a banana.

Bloemen ruiken beter dan sokken.

Flowers smell better than socks.

Zout voedsel smaakt net zo goed als zoet voedsel.

Salty food tastes as good as sweet food.

Heb je liever de geur van koffie of thee?

Do you prefer the smell of coffee or tea?

Ik geef de voorkeur aan de bittere geur van koffie.

I prefer the bitter smell of coffee.

...

Exercise 2: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers Show translation
1.
zoet liedje. | het geluid | van een | Ik hoor
Ik hoor het geluid van een zoet liedje.
(I hear the sound of a sweet song.)
2.
water | is | blauw. | Het | helder | en
Het water is helder en blauw.
(The water is clear and blue.)
3.
het hoor. | als ik | is hard | Het geluid
Het geluid is hard als ik het hoor.
(The sound is loud when I hear it.)
4.
is zout, | ik proef | het goed. | Het voedsel
Het voedsel is zout, ik proef het goed.
(The food is salty, I can taste it well.)
5.
het | boek. | Hij | ziet | rode
Hij ziet het rode boek.
(He sees the red book.)
6.
intens. | maken de | De zuren | saus heel
De zuren maken de saus heel intens.
(The acids make the sauce very intense.)
7.
lekker. | is zuur, | het niet | De melk | ik vind
De melk is zuur, ik vind het niet lekker.
(The milk is sour, I don't like it.)

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Helder

Clear

2

Bitter

Bitter

3

Zien

See

4

Horen

To hear

5

De stilte

The silence

Exercise 4: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct verb and tense.

Show translation Show answers

ruikt, ruiken, ruik, hoort, zien, zie, horen

1.
Ik ... een helder licht.
(I see a bright light.)
2.
Zij ... de blauwe zee.
(They see the blue sea.)
3.
Wij ... vogels in de tuin.
(We hear birds in the garden.)
4.
Wij ... de donkere wolken.
(We see the dark clouds.)
5.
Jullie ... de frisse ochtendlucht.
(You smell the fresh morning air.)
6.
Jij ... de muziek in de winkel.
(You hear the music in the shop.)
7.
Hij ... de geur van koffie.
(He smells the scent of coffee.)
8.
Ik ... de bloemen in de tuin.
(I smell the flowers in the garden.)

Exercise 5: Trappen van vergelijking

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Degrees of comparison

Show translation Show answers

zachter, liefste, zuurste, zoetst, luider, beter, minst, zouter

1. Zout:
De soep is ... geworden nadat ik zout heb toegevoegd.
(The soup has become saltier after I added salt.)
2. Zacht:
Mijn kussen is ... dan dat van jou.
(My cushion is softer than yours.)
3. Zuur:
De citroen is het ... fruit.
(The lemon is the sourest fruit.)
4. Graag:
Ik eet het ... zoete snoepjes.
(I prefer to eat sweet sweets.)
5. Luid:
Kan je wat ... spreken? Ik hoor je niet goed.
(Can you speak a bit louder? I can't hear you well.)
6. Weinig:
In het donker kan ik het ... zien.
(I can see least in the dark.)
7. Goed:
Verse bloemen ruiken ... dan oude bloemen.
(Fresh flowers smell better than old flowers.)
8. Zoet:
Dit snoepje is het ....
(This sweet is the sweetest.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.26.1 Grammatica

Trappen van vergelijking

Degrees of comparison

Verb conjugation tables for this lesson

Zien see

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik zie I see
jij ziet You see
hij/zij/het ziet he/she/it sees
wij zien we see
jullie zien You see
zij zien They see

Exercises and examples phrases

Ruiken to smell

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik ruik I smell
jij ruikt You smell
hij/zij/het ruikt He/she/it smells
wij ruiken we smell
jullie ruiken You smell
zij ruiken They smell

Exercises and examples phrases

Horen to hear

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik hoor I hear
jij hoort You hear
hij/zij/het hoort He/she/it hears
wij horen We hear
jullie horen You hear
zij horen they hear

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏

Lanzadera Marina de Empresas Google for Startups Universitat Siegen European Digital Innovation Hubs Network