10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Ruiken (to smell) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

Ruiken (to smell) - Verb conjugation and exercises

Ruiken - Conjugation of to smell in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the present continuous, indicative mood tense (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

All conjugations and tenses: Ruiken (to smell) - Verb conjugation and exercises

Syllabus: Dutch lesson - Zintuigen en waarnemen (Senses and perceiving)

Conjugation of to smell in Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik ruik I smell
jij ruikt You smell
hij/zij/het ruikt He/she/it smells
wij ruiken we smell
jullie ruiken You smell
zij ruiken They smell

Example phrases

Dutch English
Ik ruik de bloemen in de tuin. I smell the flowers in the garden.
Jij ruikt het versgebakken brood. You smell the freshly baked bread.
Hij ruikt de geur van koffie. He smells the aroma of coffee.
Wij ruiken de zee vanaf de kust. We smell the sea from the coast.
Jullie ruiken de frisse ochtendlucht. You smell the fresh morning air.
Zij ruiken de geur van het kampvuur. They smell the scent of the campfire.

Exercise: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct form.

Show translation Show answers

ruikt, ruiken, ruik

1.
Jij ... het versgebakken brood.
(You smell the freshly baked bread.)
2.
Hij ... de geur van koffie.
(He smells the aroma of coffee.)
3.
Zij ... de geur van het kampvuur.
(They smell the scent of the campfire.)
4.
Ik ... de bloemen in de tuin.
(I smell the flowers in the garden.)
5.
Jullie ... de frisse ochtendlucht.
(You smell the fresh morning air.)
6.
Wij ... de zee vanaf de kust.
(We smell the sea from the coast.)