Horen (to hear) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

 Horen (to hear) - Verb conjugation and exercises

Horen - Conjugation of to hear in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the present continuous, indicative mood tense (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

All conjugations and tenses: Horen (to hear) - Verb conjugation and exercises

Syllabus: Dutch lesson - Zintuigen en waarnemen (Senses and perceiving)

Conjugation of to hear in Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik hoor I hear
jij hoort You hear
hij/zij/het hoort He/she/it hears
wij horen We hear
jullie horen You hear
zij horen they hear

Example phrases

Dutch English
Ik hoor het geluid van de regen. I hear the sound of the rain.
Jij hoort de muziek in de winkel. You hear the music in the shop.
Hij hoort niets in de stilte. He hears nothing in the silence.
Wij horen vogels in de tuin. We hear birds in the garden.
Jullie horen de buren praten. You hear the neighbours talking.
Zij horen de auto buiten. They hear the car outside.

Exercise: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct form.

Show translation Show answers

hoor, horen, hoort

1.
Wij ... vogels in de tuin.
(We hear birds in the garden.)
2.
Jullie ... de buren praten.
(You hear the neighbours talking.)
3.
Zij ... de auto buiten.
(They hear the car outside.)
4.
Ik ... het geluid van de regen.
(I hear the sound of the rain.)
5.
Jij ... de muziek in de winkel.
(You hear the music in the shop.)
6.
Hij ... niets in de stilte.
(He hears nothing in the silence.)