Dutch A1.14: Calendar dates and holidays

Kalenderdatums en feestdagen

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

Vocabulary (13)

 De agenda: The diary (Dutch)

Morgen bekijken wij de agenda om 10 uur.

Show

Tomorrow we will review the diary at 10 o'clock. Show

De agenda

Show

The diary Show

 De datum: The date (Dutch)

De datum van Pasen is altijd heel bijzonder.

Show

The date of Easter is always very special. Show

De datum

Show

The date Show

 De feestdag: The holiday (Dutch)

Op de feestdag is het kantoor gesloten.

Show

On the public holiday, the office is closed. Show

De feestdag

Show

The holiday Show

 De vakantie: The holiday (Dutch)

De vakantie is in de zomer.

Show

The holiday is in the summer. Show

De vakantie

Show

The holiday Show

 De week: The week (Dutch)

De week begint op maandag.

Show

The week starts on Monday. Show

De week

Show

The week Show

 Het weekend: The weekend (Dutch)

Op zondag eindigt het weekend.

Show

On Sunday the weekend ends. Show

Het weekend

Show

The weekend Show

 De kalender: The calendar (Dutch)

De kalender hangt aan de muur in de woonkamer.

Show

The calendar hangs on the wall in the living room. Show

De kalender

Show

The calendar Show

 Kerstmis: Christmas (Dutch)

Kerstmis valt op een zondag dit jaar.

Show

Christmas falls on a Sunday this year. Show

Kerstmis

Show

Christmas Show

 Oud en nieuw: New Year's Eve (Dutch)

Wij vieren oud en nieuw 's avonds.

Show

We celebrate New Year's Eve in the evening. Show

Oud en nieuw

Show

New year's eve Show

 Nieuwjaar: the New Year (Dutch)

Op 1 januari is het nieuwjaar.

Show

On January 1st it is New Year's Day. Show

Nieuwjaar

Show

The new year Show

 Pasen: Easter (Dutch)

Pasen is op zondag, in het voorjaar.

Show

Easter is on a Sunday, in the spring. Show

Pasen

Show

Easter Show

 Pinksteren: Pentecost (Dutch)

Pinksteren is op zondag en maandag.

Show

Pentecost is on Sunday and Monday. Show

Pinksteren

Show

Pentecost Show

 Plannen (to plan) - Verb conjugation and exercises

Hij plant een feestdag met vrienden.

Show

He plans a holiday with friends. Show

Plannen

Show

To plan Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Noem de naam van de feestdag en de datum. (Say the name of the holiday and it's date.)
  2. Wat zijn je plannen voor de feestdagen? Met wie ga je ze doorbrengen? (What are your plans for the holidays? With whom are you going to spend it?)
  3. Welke dag is het vandaag? (What day is today?)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Example phrases:

Kerstmis is op vijfentwintig december.

Christmas is the twenty-fifth of December.

Zomervakantie is in juli en augustus.

Summer holiday is in July and august.

Pasen valt altijd op een andere datum.

Easter is always on another date.

Ik ben van plan om kerst met mijn familie te vieren.

I plan to celebrate christmas with my family.

Ik ga nieuwjaar vieren met mijn vrienden.

I am going to celebrate new year's with my friends.

Vandaag is het veertiende februari 2025.

Today is the forteenth of february of 2025.

...

Exercise 2: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers Show translation
1.
begint | op | week | maandag. | De
De week begint op maandag.
(The week starts on Monday.)
2.
woonkamer. | in de | de muur | De kalender | hangt aan
De kalender hangt aan de muur in de woonkamer.
(The calendar hangs on the wall in the living room.)
3.
nieuw s | avonds. | Wij vieren | oud en
Wij vieren oud en nieuw 's avonds.
(We celebrate New Year's Eve in the evening.)
4.
van Pasen | De datum | heel bijzonder. | is altijd
De datum van Pasen is altijd heel bijzonder.
(The date of Easter is always very special.)
5.
zondag dit | jaar. | Kerstmis valt | op een
Kerstmis valt op een zondag dit jaar.
(Christmas falls on a Sunday this year.)
6.
agenda om | 10 uur. | Morgen bekijken | wij de
Morgen bekijken wij de agenda om 10 uur.
(Tomorrow we will review the diary at 10 o'clock.)
7.
in het | Pasen is | voorjaar. | op zondag,
Pasen is op zondag, in het voorjaar.
(Easter is on a Sunday, in the spring.)

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

De agenda


The diary

2

Pinksteren


Pentecost

3

Kerstmis


Christmas

4

De feestdag


The holiday

5

Oud en nieuw


New Year's Eve

Exercise 4: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct form.

Show translation Show answers

plant, plannen, plan

1.
Wij ... kerstmis in de agenda.
(We schedule Christmas in the diary.)
2.
Jij ... de verjaardag op de kalender.
(You schedule the birthday on the calendar.)
3.
Hij ... een feestdag met vrienden.
(He is planning a holiday with friends.)
4.
Ik ... de vakantie in augustus.
(I plan the holiday in August.)
5.
Jullie ... het weekend al.
(You are already planning the weekend.)
6.
Zij ... pasen samen.
(They are planning Easter together.)

Exercise 5: Hoe formuleer je de datum?

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: How do you formulate the date?

Show translation Show answers

op 5 juli 2025, op, in, op 10 maart, op 31 december 2023

1.
Wij vieren Pasen ... april.
(We celebrate Easter in April.)
2. 10/03:
Wij plannen een reis ... de zomer.
(We are planning a trip in the summer.)
3.
De vakantie begint ... zaterdag.
(The holiday starts on Saturday.)
4. 10/03:
Mijn verjaardag is ....
(My birthday is on 10 March.)
5. 05/07/2025:
Het evenement is ....
(The event is on 5 July 2025.)
6.
Ik ben geboren ... 2001.
(I was born in 2001.)
7.
De afspraak is ... woensdag.
(The appointment is on Wednesday.)
8. 31/12/2023:
Het feest is ....
(The party is on 31 December 2023.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.14.2 Grammatica

Hoe formuleer je de datum?

How do you formulate the date?


Verb conjugation tables for this lesson

Plannen to plan

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik plan I plan
jij plant you plan
hij/zij/het plant He/she/it plans
wij plannen we plan
jullie plannen You plan
zij plannen They plan

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏