10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Dutch A1.39: Ordering food and dining out

Eten bestellen en uit eten gaan

Previous Next

Vocabulary (11)

De bar: The bar (Dutch)

Ik zit aan de bar met een drankje.

Show

I am sitting at the bar with a drink. Show

De bar

Show

The bar Show

Bestellen (to order) - Verb conjugation and exercises

Wij bestellen de taart voor de verjaardag.

Show

We order the cake for the birthday. Show

Bestellen

Show

To order Show

Het drankje: The drink (Dutch)

Ik bestel het drankje in het restaurant.

Show

I order the drink in the restaurant. Show

Het drankje

Show

The drink Show

Het gerecht: The dish (Dutch)

Ik bestel het gerecht in het restaurant.

Show

I order the dish in the restaurant. Show

Het gerecht

Show

The dish Show

Het hoofdgerecht: The main course (Dutch)

Ik neem het hoofdgerecht in het restaurant.

Show

I take the main course in the restaurant. Show

Het hoofdgerecht

Show

The main course Show

De menukaart: The menu (Dutch)

De menukaart is klaar in het restaurant.

Show

The menu is ready in the restaurant. Show

De menukaart

Show

The menu Show

Het nagerecht: The dessert (Dutch)

Bestellen wij het nagerecht?

Show

Shall we order dessert? Show

Het nagerecht

Show

The dessert Show

Het restaurant: The restaurant (Dutch)

Ik reserveer een tafel in het restaurant.

Show

I reserve a table at the restaurant. Show

Het restaurant

Show

The restaurant Show

Het voorgerecht: The starter (Dutch)

Ik neem het voorgerecht uit de menukaart.

Show

I will take the starter from the menu. Show

Het voorgerecht

Show

The starter Show

Nemen (to take) - Verb conjugation and exercises

Neem jij een drankje?

Show

Are you having a drink? Show

Nemen

Show

To take Show

De kantine: The canteen (Dutch)

Ik bestel eten in de kantine.

Show

I order food in the canteen. Show

De kantine

Show

The canteen Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Bestel wat je wilt van het menu. (Order what you want from the menu.)
  2. Speel een dialoog in het restaurant af. (Play a dialogue in the restaurant.)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Dutch A1.39: Ordering food and dining out

Example phrases:

Mag ik de menukaart alstublieft?

Can I have the menu please?

Wil je bestellen?

Do you want to order?

Ik wil een salade als voorgerecht.

I want to have a salad as a starter.

Ik wil profiteroles als dessert.

I want profiteroles for dessert.

Kan ik voor vier personen een tafel reserveren om 8 uur?

Can I reserve a table for four people at 8 o’clock?

Ik wil een pizza als hoofdgerecht.

I want a pizza as my main dish.

...

Exercise 2: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers Show translation
1.
een drankje. | aan de | bar met | Ik zit
Ik zit aan de bar met een drankje.
(I am sitting at the bar with a drink.)
2.
voorgerecht | nemen | het | Wij
Wij nemen het voorgerecht
(We take the starter)
3.
restaurant. | De menukaart | is klaar | in het
De menukaart is klaar in het restaurant.
(The menu is ready in the restaurant.)
4.
in het | restaurant. | Ik neem | het hoofdgerecht
Ik neem het hoofdgerecht in het restaurant.
(I take the main course in the restaurant.)
5.
in het | het drankje | restaurant. | Ik bestel
Ik bestel het drankje in het restaurant.
(I order the drink in the restaurant.)
6.
restaurant. | Ik reserveer | in het | een tafel
Ik reserveer een tafel in het restaurant.
(I reserve a table at the restaurant.)
7.
menukaart. | het voorgerecht | Ik neem | uit de
Ik neem het voorgerecht uit de menukaart.
(I will take the starter from the menu.)

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Het restaurant

The restaurant

2

Nemen

To take

3

Het hoofdgerecht

The main course

4

Het nagerecht

The dessert

5

Het voorgerecht

The starter

Exercise 4: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct verb and tense.

Show translation Show answers

nemen, neem, besteld, hebben, bakt, bakken

1.
Wij ... de menukaart gevraagd.
(We asked for the menu.)
2.
Jij ... het brood in de oven.
(You bake the bread in the oven.)
3.
Ik ... het hoofdgerecht
(I'll take the main course)
4.
Wij ... taart voor het feest.
(We are baking cake for the party.)
5.
Heb jij het hoofdgerecht ...?
(Did you order the main course?)
6.
Jullie ... in het restaurant ....
(You have ordered in the restaurant.)
7.
Jullie ... de bestellingen op
(You take the orders)
8.
Jullie ... samen in de kantine.
(You are baking together in the canteen.)

Exercise 5: Voltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Past participles as adjectives

Show translation Show answers

geserveerde, bestelde, gedronken, gekookte, geboekte, geplande, gekozen, bereide

1. Plannen:
De ... reservering is bevestigd.
(The planned reservation is confirmed.)
2. Drinken:
De ... koffie was te sterk.
(The coffee that was drunk was too strong.)
3. Kiezen:
Het ... hoofdgerecht was niet lekker.
(The chosen main course was not tasty.)
4. Bestellen:
De ... taart is heerlijk.
(The ordered cake is delicious.)
5. Boeken:
De ... tafel in het restaurant wordt voor ons klaargemaakt.
(The reserved table in the restaurant is being prepared for us.)
6. Koken:
Het ... gerecht is klaar om te eten.
(The cooked dish is ready to eat.)
7. Bereiden:
De ... gerechten zijn lekker.
(The prepared dishes are tasty.)
8. Serveren:
Het ... drankje was koud.
(The served drink was cold.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.39.1 Grammatica

Voltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord

Past participles as adjectives

Verb conjugation tables for this lesson

Nemen to take

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik neem I take
jij neemt You take
hij/zij/het neemt he/she/it takes
wij nemen we take
jullie nemen You take
zij nemen They take

Exercises and examples phrases

Bestellen to order

Voltooid verleden tijd (VVT)

Dutch English
ik heb besteld I have ordered
jij hebt/bent besteld You have ordered
hij/zij/het heeft besteld He/she/it has ordered
wij hebben besteld We have ordered
jullie hebben besteld You have ordered
zij hebben besteld They have ordered

Exercises and examples phrases

Bakken to bake

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik bak I bake
jij bakt you bake
hij/zij/het bakt he/she/it bakes
wij bakken we bake
jullie bakken You bake
zij bakken They bake

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏

Lanzadera Marina de Empresas Google for Startups Universitat Siegen European Digital Innovation Hubs Network