10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation
Previous Next

Vocabulary (13)

Lopen (to walk) - Verb conjugation and exercises

Ik loop naar de supermarkt.

Show

I walk to the supermarket. Show

Lopen

Show

To walk Show

Fietsen (to cycle) - Verb conjugation and exercises

Zij fietsen naar het kantoor.

Show

They cycle to the office. Show

Fietsen

Show

To cycle Show

Spelen (to play) - Verb conjugation and exercises

Hij speelt basketbal met vrienden.

Show

He plays basketball with friends. Show

Spelen

Show

To play Show

De sport: The sport (Dutch)

Ze houdt altijd van de sport.

Show

She always loves the sport. Show

De sport

Show

The sport Show

Sporten (to sport) - Verb conjugation and exercises

Ik sport in de sportschool.

Show

I work out at the gym. Show

Sporten

Show

To sport Show

Turnen (to do gymnastics) - Verb conjugation and exercises

Hij turnt vaak in de zomer.

Show

He often does gymnastics in the summer. Show

Turnen

Show

To do gymnastics Show

Boksen (to box) - Verb conjugation and exercises

Wij boksen in de sportschool.

Show

We box in the gym. Show

Boksen

Show

To box Show

Het voetbal: Football (Dutch)

Hij speelt soms voetbal met vrienden.

Show

He sometimes plays football with friends. Show

Het voetbal

Show

Football Show

Het basketbal: Basketball (Dutch)

Ik speel vaak het basketbal na schooltijd.

Show

I often play basketball after school. Show

Het basketbal

Show

Basketball Show

Het tennis: Tennis (Dutch)

Ik speel soms tennis op zaterdag.

Show

I sometimes play tennis on Saturdays. Show

Het tennis

Show

Tennis Show

De wedstrijd: The match (Dutch)

De wedstrijd begint altijd om zeven uur.

Show

The match always starts at seven o'clock. Show

De wedstrijd

Show

The match Show

Zwemmen (to swim) - Verb conjugation and exercises

Zij zwemmen graag als sport.

Show

They like to swim as a sport. Show

Zwemmen

Show

To swim Show

Bewegen (to move) - Verb conjugation and exercises

Hij beweegt het bureau naar de woonkamer.

Show

He moves the desk to the living room. Show

Bewegen

Show

To move Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Noem de sport en zeg of je deze in een team (of paar) doet of alleen. (Name the type of sport and say if you do it as a team (or a pair) or alone.)
  2. Doe je aan sport? Hoe vaak? (Do you do sports? How often?)
  3. Hou je van sport kijken? (Do you like to watch sports?)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Sports and exercise

Example phrases:

Volleybal is een teamsport.

Volleyball is a teamsport.

Zwemmen is een individuele sport.

Swimming is an individual sport.

Als sport doe ik aan boksen.

As sports I do boxing.

Ik speel graag tennis. Ik speel elke woensdag en zaterdag tennis.

I like to play tenis. I play tenis every Wednesday and Saturday.

Ik kijk niet graag naar sport. Ik word er moe van.

I do not like to watch sports. I get tired.

Ik kijk graag naar basketbalwedstrijden.

I like to watch basketball games.

...

Exercise 2: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers Show translation
1.
raam. | de plant | naar het | Zij bewegen
Zij bewegen de plant naar het raam.
(They move the plant to the window.)
2.
daarna gespeeld. | het gerecht | besteld en | Wij hebben
Wij hebben het gerecht besteld en daarna gespeeld.
(We ordered the dish and then played.)
3.
woensdag. | Jij | turnt | elke
Jij turnt elke woensdag.
(You do gymnastics every Wednesday.)
4.
de | houdt | sport. | van | altijd | Ze
Ze houdt altijd van de sport.
(She always loves the sport.)
5.
schooltijd. | Wij | altijd | voetballen | na
Wij voetballen altijd na schooltijd.
(We always play football after school.)
6.
oceaan | Zij | de | gezwommen. | in | hebben
Zij hebben in de oceaan gezwommen.
(They have swum in the ocean.)
7.
uur. | om zeven | De wedstrijd | begint altijd
De wedstrijd begint altijd om zeven uur.
(The match always starts at seven o'clock.)

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Zwemmen

To swim

2

De wedstrijd

The match

3

Boksen

To box

4

Het voetbal

Football

5

Lopen

To walk

Exercise 4: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct verb and tense.

Show translation Show answers

spelen, hebt, zwemt, heb, zwemmen

1.
Ik ... gisteren gevoetbald.
(I played football yesterday.)
2.
Zij ... iedere ochtend.
(She swims every morning.)
3.
Zij ... graag als sport.
(They like to swim as a sport.)
4.
Jij ... snel in het zwembad.
(You swim fast in the swimming pool.)
5.
Jullie ... graag in de sportschool.
(You like to play in the gym.)
6.
Jullie ... samen in het meer.
(You swim together in the lake.)
7.
Zij ... samen in het team.
(They swim together in the team.)
8.
Jij ... goed getennist.
(You played tennis well.)

Exercise 5: Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Adverbs of frequency (soms, vaak, nooit, ...)

Show translation Show answers

vaak, soms, nooit, Telkens, af en toe, altijd

1.
Ik sport ... in de sportschool.
(I often exercise at the gym.)
2.
Als ik tijd heb, sport ik ... in de middag.
(If I have time, I sometimes exercise in the afternoon.)
3.
Ik fiets ... naar het werk, want ik heb geen auto.
(I always cycle to work, because I don't have a car.)
4.
Hij speelt ... tennis met vrienden.
(He occasionally plays tennis with friends.)
5.
Je bent een beetje lui, want jij doet ... aan sport.
(You are a bit lazy, because you never do any sports.)
6.
Ik houd niet zo van sport, daarom doe ik het ....
(I don't really like sports, that's why I never do it.)
7.
... als ik een wedstrijd heb, bereid ik me goed voor.
(Whenever I have a match, I prepare well.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.40.1 Grammatica

Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)

Adverbs of frequency (soms, vaak, nooit, ...)

Verb conjugation tables for this lesson

Zwemmen to swim

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik zwem I swim
jij zwemt You swim
hij/zij/het zwemt He/she/it swims
wij zwemmen We swim
jullie zwemmen You swim
zij zwemmen They swim

Exercises and examples phrases

Sporten to sport

Voltooid verleden tijd (VVT)

Dutch English
ik heb gesport I have sported
jij hebt gesport You have sported
hij/zij/het heeft gesport He/she/it has sported
wij hebben gesport We have sported
jullie hebben gesport You have sported
zij hebben gesport They have sported

Exercises and examples phrases

Spelen to play

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik speel I play
jij speelt/speel you play
hij/zij/het speelt he/she/it plays
wij spelen we play
jullie spelen You play
zij spelen They play

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏

Lanzadera Marina de Empresas Google for Startups Universitat Siegen European Digital Innovation Hubs Network