10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Sporten (to sport) - Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Past perfect, indicative mood)

Sporten (to sport) - Verb conjugation and exercises

Sporten - Conjugation of to sport in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the past perfect, indicative mood tense (Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs).

Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Past perfect, indicative mood)

All conjugations and tenses: Sporten (to sport) - Verb conjugation and exercises

Syllabus: Dutch lesson - Sport en beweging (Sports and exercise)

Conjugation of to sport in Voltooid verleden tijd (VVT)

Dutch English
(ik) heb gesport I have done sport
(jij) heb gesport / hebt gesport you have sported / you have sported
(hij/zij/het) heeft gesport he/ she/ it has sported
(wij) hebben gesport we have sported
(jullie) hebben gesport you have sported
(zij) hebben gesport They have sported

Example phrases

Dutch English
Ik heb gisteren in de sportschool gesport. I sported at the gym yesterday.
Jij hebt elke week gebokst en gesport. You boxed and sported every week.
Hij heeft tijdens de wedstrijd veel gesport. He sported a lot during the match.
Wij hebben samen voetbal gespeeld en gesport. We played football and sported together.
Jullie hebben goed bewogen en gesport vandaag. You have moved and sported well today.
Zij hebben hard getraind en gesport voor het basketbal. They have trained hard and played basketball.

Exercise: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct form.

Show translation Show answers

heb, hebben, gesport, heeft

1.
Ik ... gisteren in de sportschool ....
(I sported at the gym yesterday.)
2.
Jullie ... goed bewogen en ... vandaag.
(You have moved and sported well today.)
3.
Hij ... tijdens de wedstrijd veel ....
(He sported a lot during the match.)
4.
Jij ...t elke week gebokst en ....
(You boxed and sported every week.)
5.
Zij ... hard getraind en ... voor het basketbal.
(They have trained hard and played basketball.)
6.
Wij ... samen voetbal gespeeld en ....
(We played football and sported together.)