10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation
Previous Next

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

Dutch A1.19.1 At the Albert Cuyp Market in Amsterdam

A1.19.1 Dialoog

Op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam

At the Albert Cuyp Market in Amsterdam

Vocabulary (16)

Betalen (pay) - Verb conjugation and exercises

Ik betaal met mijn nieuwe kaart.

Show

I pay with my new card. Show

Betalen

Show

Pay Show

Duur: expensive (Dutch)

Dit brood is erg duur.

Show

This bread is very expensive. Show

Duur

Show

Expensive Show

De euro: The euro (Dutch)

Hoeveel kost deze jas in de euro?

Show

How much does this coat cost in euros? Show

De euro

Show

The euro Show

Het geld: The money (Dutch)

Het geld is vaak niet genoeg voor alles.

Show

The money is often not enough for everything. Show

Het geld

Show

The money Show

Goedkoop: Cheap (Dutch)

Is deze koffie ook goedkoop in deze winkel?

Show

Is this coffee also cheap in this store? Show

Goedkoop

Show

Cheap Show

Gratis: Free (Dutch)

De koffie is vandaag gratis.

Show

The coffee is free today. Show

Gratis

Show

Free Show

De korting: The discount (Dutch)

Heb je veel korting gekregen in de winkel?

Show

Did you get a lot of discount in the shop? Show

De korting

Show

The discount Show

Kosten (cost) - Verb conjugation and exercises

Hij kost veel in het restaurant.

Show

He costs a lot in the restaurant. Show

Kosten

Show

Cost Show

De kaart: The card (Dutch)

Deze kaart kost veel geld.

Show

This card costs a lot of money. Show

De kaart

Show

The card Show

De portemonnee: The wallet (Dutch)

Heb je genoeg geld in de portemonnee?

Show

Do you have enough money in the wallet? Show

De portemonnee

Show

The wallet Show

De prijs: The price (Dutch)

Hoeveel geld heb je voor de prijs?

Show

How much money do you have for the price? Show

De prijs

Show

The price Show

De rekening: The bill (Dutch)

Kun je de rekening betalen? Het is 20 euro.

Show

Can you pay the bill? It is 20 euros. Show

De rekening

Show

The bill Show

Het contant geld: The cash (Dutch)

Heb je genoeg contant geld voor de markt?

Show

Do you have enough cash for the market? Show

Het contant geld

Show

The cash Show

De winkel: The shop (Dutch)

De winkel heeft altijd goede prijzen.

Show

The shop always has good prices. Show

De winkel

Show

The shop Show

Kopen (buy) - Verb conjugation and exercises

Hij koopt vlees als het goedkoop is.

Show

He buys meat when it is cheap. Show

Kopen

Show

Buy Show

Verkopen (to sell) - Verb conjugation and exercises

Hij verkoopt appels in de winkel.

Show

He sells apples in the shop. Show

Verkopen

Show

To sell Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Stel je voor dat je op de markt bent. Wat zou je willen kopen? Hoe betaal je? (Imagine you are on the market. What would you like to buy? How do you pay?)
  2. Noem en bespreek de prijzen. Is het goedkoop of duur? Vraag om korting. (Name and discuss the prices. Is it cheap or expensive? Ask for a discount.)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Prices and money

Example phrases:

Ik wil wat brood en appels kopen.

I want to buy some bread and apples.

Ik wil niets kopen.

I don't want to buy anything.

De sinaasappels zijn behoorlijk duur.

The oranges are quite expensive.

De uien zijn goedkoop.

The onions are cheap.

Kan ik contant betalen of met pin?

Can I pay cash or by card?

Is er een korting op de groenten?

Is there a discount for the vegetables?

Hoeveel kosten de sinaasappels?

How much do the oranges cost?

De appels kosten drie euro vijftig.

The apples cost three euros fifty.

...

Exercise 2: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers Show translation
1.
geven | veel | winkels | korting. | De
De winkels geven veel korting.
(The shops offer many discounts.)
2.
in de | Hoeveel kost | euro? | deze jas
Hoeveel kost deze jas in de euro?
(How much does this coat cost in euros?)
3.
in de | Deze goedkope | aanbieding. | producten liggen
Deze goedkope producten liggen in de aanbieding.
(These cheap products are on offer.)
4.
yoghurt | bij | de | kassa. | Zij | kopen
Zij kopen yoghurt bij de kassa.
(They buy yogurt at the checkout.)
5.
gekregen in | veel korting | de winkel? | Heb je
Heb je veel korting gekregen in de winkel?
(Did you get a lot of discount in the shop?)
6.
verkopen | Wij | zondag. | niets | op
Wij verkopen niets op zondag.
(We do not sell anything on Sunday.)
7.
veel kortingen | in de | Er zijn | winkels. | deze week
Er zijn veel kortingen deze week in de winkels.
(There are many discounts in the shops this week.)

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Verkopen

To sell

2

Gratis

Free

3

Het geld

The money

4

Het contant geld

The cash

5

Goedkoop

Cheap

Exercise 4: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct verb and tense.

Show translation Show answers

verkopen, verkoop, betaalt, betalen, betaal

1.
Wij ... de prijs voor het avondeten.
(We pay the price for dinner.)
2.
Zij ... de dure kosten morgen.
(They pay the expensive costs tomorrow.)
3.
Zij ... kaarten voor de show.
(They sell tickets for the show.)
4.
Hij ... de rekening in de winkel.
(He pays the bill in the shop.)
5.
Ik ... mijn fiets goedkoop.
(I am selling my bicycle cheap.)
6.
... jullie met korting vandaag?
(You pay with a discount today?)
7.
Ik ... met mijn nieuwe kaart.
(I pay with my new card.)
8.
Wij ... niets op zondag.
(We do not sell anything on Sunday.)

Exercise 5: Bijwoorden van hoeveelheid (veel, weinig, genoeg,...)

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Adverbs of quantity (veel, weinig, genoeg,...)

Show translation Show answers

genoeg, veel, niets, alles, een beetje

1.
Zij wil ... geld lenen.
(She wants to borrow a little money.)
2.
Hij heeft ... geld bij zich.
(He has a lot of money with him.)
3.
Ik heb ... in mijn portemonnee.
(I have nothing in my wallet.)
4.
Heb je ... geld om te betalen?
(Do you have enough money to pay?)
5.
Hij heeft ... afgerekend bij de kassa.
(He paid for everything at the checkout.)
6.
Wil je ... suiker in je thee?
(Would you like a bit of sugar in your tea?)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.19.2 Grammatica

Bijwoorden van hoeveelheid (veel, weinig, genoeg,...)

Adverbs of quantity (veel, weinig, genoeg,...)

Verb conjugation tables for this lesson

Betalen pay

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik betaal I pay
jij betaalt You pay
hij/zij/het betaalt he/she/it pays
wij betalen we pay
jullie betalen You pay
zij betalen They pay

Exercises and examples phrases

Verkopen to sell

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik verkoop I sell
jij verkoopt You sell
hij/zij/het verkoopt He/she/it sells
wij verkopen We sell
jullie verkopen You sell
zij verkopen They sell

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏

Lanzadera Marina de Empresas Google for Startups Universitat Siegen European Digital Innovation Hubs Network