10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation
Previous Next

Vocabulary (13)

Aanzetten (to turn on) - Verb conjugation and exercises

Zij zetten de kachel aan.

Show

They turned on the heater. Show

Aanzetten

Show

To turn on Show

Uitzetten (to turn off) - Verb conjugation and exercises

Zetten jullie de oven uit na het bakken?

Show

Do you turn off the oven after baking? Show

Uitzetten

Show

To turn off Show

De koelkast: The fridge (Dutch)

Elke ouder controleert de koelkast in de keuken.

Show

Every parent checks the fridge in the kitchen. Show

De koelkast

Show

The fridge Show

De magnetron: The microwave (Dutch)

Elke ochtend zet ik de magnetron aan.

Show

Every morning I turn on the microwave oven. Show

De magnetron

Show

The microwave Show

De vriezer: The freezer (Dutch)

Iedere keuken heeft een vriezer nodig.

Show

Every kitchen needs a freezer. Show

De vriezer

Show

The freezer Show

De oven: The oven (Dutch)

Zet de oven aan voor het avondeten.

Show

Turn on the cooker for dinner. Show

De oven

Show

The oven Show

De afwasmachine: The dishwasher (Dutch)

Elke keuken heeft een afwasmachine nodig.

Show

Every kitchen needs a dishwasher. Show

De afwasmachine

Show

The dishwasher Show

De wasmachine: The washing machine (Dutch)

Iedereen zet de wasmachine aan na het ontbijt.

Show

Everyone turns on the washing machine after breakfast. Show

De wasmachine

Show

The washing machine Show

De stofzuiger: The vacuum cleaner (Dutch)

De stofzuiger is in de garage.

Show

The vacuum cleaner is in the garage. Show

De stofzuiger

Show

The vacuum cleaner Show

Het strijkijzer: The iron (Dutch)

Ik gebruik het strijkijzer elke week.

Show

I use the iron every week. Show

Het strijkijzer

Show

The iron Show

De verwarming: The heating (Dutch)

Iedere kamer heeft een eigen verwarming.

Show

Each room has its own heating. Show

De verwarming

Show

The heating Show

Brengen (bring) - Verb conjugation and exercises

Zij brengen de afwasmachine in de keuken.

Show

They bring the dishwasher into the kitchen. Show

Brengen

Show

Bring Show

Dienen (serve) - Verb conjugation and exercises

Ik dien de maaltijd op tafel.

Show

I serve the meal on the table. Show

Dienen

Show

Serve Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

  1. Noem elk apparaat en, indien mogelijk, waar het voor wordt gebruikt. (Name each device and if you can what it is used for.)
  2. Geef aan welke van die apparaten je meestal gebruikt. (Tell which of those devices you usually use.)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Household appliances

Example phrases:

Er is een oven in de keuken.

There is an oven in the kitchen.

Er is een grote koelkast in de keuken.

There is a big fridge in the kitchen.

De stofzuiger wordt gebruikt om schoon te maken.

The vacuum cleaner is used to clean.

Je zet de radiator aan wanneer het koud is.

You turn the radiator on when it is cold.

Ik gebruik de droger om mijn kleren sneller te drogen.

I use the dryer to dry my clothes faster.

Je kunt je kleren in de kledingkast leggen.

You can put your clothes in the wardrobe.

...

Exercise 2: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers Show translation
1.
In de keuken staan allemaal magnetrons.
(There are microwaves in the kitchen.)
2.
Elke ochtend zet ik de magnetron aan.
(Every morning I turn on the microwave oven.)
3.
Elk huis heeft minstens twee ovens nodig.
(Every house needs at least two cookers.)
4.
Ik gebruik het strijkijzer elke week.
(I use the iron every week.)
5.
In elk huis staan verschillende vriezers.
(Every house has several freezers.)
6.
Elke ouder controleert de koelkast in de keuken.
(Every parent checks the fridge in the kitchen.)
7.
Zet de oven aan voor het avondeten.
(Turn on the cooker for dinner.)

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

De magnetron

The microwave

2

De wasmachine

The washing machine

3

De vriezer

The freezer

4

De afwasmachine

The dishwasher

5

Uitzetten

To turn off

Exercise 4: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct verb and tense.

Show translation Show answers

dien, dienen, brengt, dient, breng, brengen

1.
Jij de stroom naar de oven.
(You bring the power to the oven.)
2.
Jullie de oven schoon te maken.
(You need to clean the oven.)
3.
Jullie de koelkast in de keuken.
(You bring the fridge into the kitchen.)
4.
Ik de maaltijd op tafel.
(I serve the meal on the table.)
5.
Hij de stofzuiger uit te zetten.
(He should turn off the vacuum cleaner.)
6.
Ik de was naar de wasmachine.
(I bring the laundry to the washing machine.)
7.
Wij de stofzuiger naar de woonkamer.
(We bring the vacuum cleaner to the living room.)
8.
Zij de verwarming aan te zetten.
(They need to turn on the heating.)

Exercise 5: Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Indefinite pronouns (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)

Show translation Show answers

Elke, Ieder, Iedere, allemaal, elk, Elk, Alles

1.
leerling doet zijn best in de klas.
(Every pupil does his best in class.)
2.
In huis staat een oven in de keuken.
(In every house there is an oven in the kitchen.)
3.
van ons gebruikt wel eens een stofzuiger.
(Each of us uses a vacuum cleaner occasionally.)
4.
Wie gebruikt het strijkijzer?
(Who all uses the iron?)
5.
in de wasmachine wordt schoon gewassen.
(Everything in the washing machine is cleaned.)
6.
vriezer moet regelmatig schoongemaakt worden.
(Every freezer must be cleaned regularly.)
7.
kast in de keuken is vol.
(Every cupboard in the kitchen is full.)
8.
kind mag meedoen met het spel.
(Every child is allowed to join the game.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.34.1 Grammatica

Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)

Indefinite pronouns (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)

Verb conjugation tables for this lesson

Brengen bring

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik breng I bring
jij brengt You bring
hij/zij/het brengt he/she/it brings
wij brengen we bring
jullie brengen you bring
zij brengen they bring

Exercises and examples phrases

Dienen serve

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik dien I serve
jij dient you serve
hij/zij/het dient he/she/it serves
wij dienen we serve
jullie dienen You serve
zij dienen They serve

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏

Lanzadera Marina de Empresas Google for Startups Universitat Siegen European Digital Innovation Hubs Network