Meubilair

Furniture

Beschrijf het meubilair in je huis. (Describe the furniture in your house.)
Gebruik de plaatsbepalende voorzetsels om de locatie van meubels aan te geven. (Use the prepositions of place to indicate the location of furniture.)
Uitspraak van \"sch\", \"ch\", \"g\" (Pronunciation of "sch", "ch", "g")

Previous Next

Listening & reading materials

Practice vocabulary in context with real materials.

A1.32.1 Dialoog

Texel, tiny house, dag 1.

Texel, tiny house, day 1.

Vocabulary (14)

Student worksheet

Share Copied!

Openen

To open Show

Sluiten

To close Show

Het bad

The bath Show

De deur

The door Show

De douche

The shower Show

De stoel

The chair Show

De tafel

The table Show

Het toilet

The toilet Show

De lamp

The lamp Show

Het raam

The window Show

De bank

The sofa Show

Het bed

The bed Show

Het bureau

The desk Show

De kast

The cupboard Show

Exercises

Student worksheet

Share Copied!

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Conversation exercise

Instruction:

Welke meubels staan er in elke kamer? (What furniture is in each of the rooms?)
Beschrijf een kamer van je appartement/huis. (Describe one room of your apartment/house. )

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Example phrases:

Het toilet is vlakbij de gootsteen.

The toilet is near the sink.

Het bed staat in de woonkamer.

The bed is in the livingroom.

Het schilderij staat naast het raam.

The painting is next to the window.

Er ligt een tapijt onder de bank.

There is a carpet under the sofa.

De spiegel hangt aan de muur.

The mirror is hanging on the wall.

De kledingkast staat tussen het bed en het bureau.

The wardrobe is between the bed and the desk.

De deur is achter de stoel.

The door is behind the chair.

De bank staat voor het raam.

The sofa is in front of the window.

De lamp staat op de tafel in de woonkamer.

The lamp is on the table in the living room.

...

Exercise 2: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

Meubels in de woonkamer beschrijven

Example 1

A: Waar staat de bank in de kamer?

Where is the sofa in the room?

B: De bank staat naast het raam, onder het gordijn.

The sofa is next to the window, under the curtain.

A: En waar staat de salontafel?

A: And where is the coffee table?

B: De salontafel staat voor de bank, op het vloerkleed.

The coffee table is in front of the sofa, on the rug.

Example 2

A: Hoe ziet jouw stoel eruit?

What does your chair look like?

B: De stoel is groot en groen, en hij staat bij de eettafel.

The chair is big and green, and it stands by the dining table.

A: Is er een lamp in de kamer?

Is there a lamp in the room?

B: Ja, de nachtlamp staat achter de bank, naast de muur.

Yes, the bedside lamp is behind the sofa, next to the wall.

Meubels in de slaapkamer aanwijzen

Example 1

A: Waar staat jouw bed in de slaapkamer?

Where is your bed located in the bedroom?

B: Mijn bed staat tegen de linkermuur, vlak bij het raam.

My bed is against the left wall, right by the window.

A: Waar hangt het gordijn?

Where is the curtain hanging?

B: Het gordijn hangt boven het raam, natuurlijk.

The curtain hangs above the window, of course.

A: Heb je een kast?

Do you have a wardrobe?

B: Ja, de kast staat naast de deur, recht tegenover het bed.

Yes, the wardrobe is next to the door, directly opposite the bed.

Example 2

A: Is er een nachtlampje in jouw kamer?

Is there a nightlight in your room?

B: Ja, het nachtlampje staat op het nachtkastje naast mijn bed.

B: Yes, the nightlight is on the bedside table next to my bed.

A: Waar ligt jouw boek?

Where is your book?

B: Het ligt onder de stoel, naast de deur.

It is under the chair, next to the door.

A: Heb je ook doucheschuim?

Do you also have shower gel?

B: Ja, dat staat in de badkamer, op de plank naast de douche.

Yes, it is in the bathroom, on the shelf next to the shower.

Meubels in de keuken beschrijven

Example 1

A: Waar staat de grote koelkast in de keuken?

Where is the large fridge in the kitchen?

B: De koelkast staat aan de rechterkant, naast het fornuis.

The fridge is on the right, next to the cooker.

A: En waar staat de keukentafel?

A: And where is the kitchen table?

B: De keukentafel staat in het midden van de kamer, onder de lamp.

The kitchen table is in the middle of the room, under the lamp.

A: Waar staan de stoelen?

Where are the chairs?

B: De stoelen staan rondom de tafel, sommige naast het raam.

The chairs are arranged around the table, some next to the window.

Example 2

A: Is er een plank in de keuken?

A: Is there a shelf in the kitchen?

B: Ja, de plank hangt boven het aanrecht, tegen de muur.

Yes, the shelf hangs above the sink, against the wall.

A: Waar staan de glazen?

Where are the glasses?

B: De glazen staan in de kast boven de plank.

The glasses are in the cupboard above the shelf.

A: En waar ligt het brood?

And where is the bread?

B: Het brood ligt in de broodtrommel op de keukentafel.

The bread is in the bread bin on the kitchen table.

Exercise 3: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

De bank

The sofa

De deur

The door

De lamp

The lamp

Sluiten

To close

Het bureau

The desk

Exercise 4: Reorder sentences

Instruction: Make correct sentences and translate.

Show answers

woonkamer. | in de | staat naast | De bank | het raam

de deur | badkamer openen, | alsjeblieft? | van de | Kun je

hangt boven | in de | keuken. | De lamp | de eettafel

na het | de kast | kiezen van | een shirt. | Ik sluit

staat links | De stoel | bureau. | van het

de muur | slaapkamer. | in de | Het bed | staat tegen

Exercise 5: Match a word

Instruction: Match the translations

Exercise 6: Cluster the words

Instruction: Sleep de woorden naar de juiste categorie: meubels in de woonkamer of meubels in de badkamer.

Meubels in de woonkamer

Meubels in de badkamer

Grammar Share Copied!

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A1.32.2 Grammatica

Uitspraak van \"sch\", \"ch\", \"g\"

Pronunciation of "sch", "ch", "g"

Verb conjugation tables for this lesson

Student worksheet

Share Copied!

Sluiten to close Share Copied!

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch	English
(ik) sluit	I close
(jij) sluit	you close
(hij/zij/het) sluit	he/she/it closes
(wij) sluiten	we close
(jullie) sluiten	you close
(zij) sluiten	they close

Exercises and examples phrases

Openen to open Share Copied!

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch	English
(ik) open	I open
(jij) opent	you open
(hij/zij/het) opent	he/she/it opens
(wij) openen	we open
(jullie) openen	you open
(zij) openen	they open

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

Furniture