Trouwen (to marry) - Verb conjugation and exercises
Share
Copied!
Conjugation of trouwen (to marry) for all verb tenses with example phrases and exercises.
Infinitief |
Voltooid deelwoord |
Trouwen (to marry) |
Getrouwd (Married) |
Verb tenses
Aantonende wijs |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Share
Copied!
Dutch |
English |
(ik) trouw |
I marry |
(jij) trouwt/trouw |
you marry/married |
(hij/zij/het) trouwt |
he/she/it marries |
(wij) trouwen |
we marry |
(jullie) trouwen |
you marry |
(zij) trouwen |
they marry |
|
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Share
Copied!
Dutch |
English |
(ik) trouwde |
I married |
(jij) trouwde/trouwd(e) |
You married |
(hij/zij/het) trouwde |
he/she/it married |
(wij) trouwden |
we married |
(jullie) trouwden |
you married |
(zij) trouwden |
they married |
|
Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)
Share
Copied!
Dutch |
English |
ik ben getrouwd |
I have married |
jij bent getrouwd / ben jij getrouwd |
You are married / are you married |
hij/zij/het is getrouwd |
he/she/it is married |
wij zijn getrouwd |
we are married |
jullie zijn getrouwd |
You have married |
zij zijn getrouwd |
they are married |
|
Voltooid verleden tijd (VVT)
Share
Copied!
Dutch |
English |
(ik) ben getrouwd / heb getrouwd |
I am married / have married |
(jij) bent getrouwd / hebt getrouwd |
You are married / have married |
(hij/zij/het) is getrouwd / heeft getrouwd |
he/she/it is married / has married |
(wij) zijn getrouwd / hebben getrouwd |
we married/have married |
(jullie) zijn getrouwd / hebben getrouwd |
you have married |
(zij) zijn getrouwd / hebben getrouwd |
They are married / they have married |
|
Onvoltooid toekomende tijd (OTTk)
Share
Copied!
Dutch |
English |
(ik) zal getrouwd zijn / zal trouwen zijn |
I will be married / will marry |
(jij) zal getrouwd zijn / zal trouwen zijn |
you will be married / will marry |
(hij/zij/het) zal getrouwd zijn / zal trouwen zijn |
he/she/it will be married / will marry |
(wij) zullen getrouwd zijn / zullen trouwen zijn |
we will be married / will marry |
(jullie) zullen getrouwd zijn / zullen trouwen zijn |
you will be married / you will marry |
(zij) zullen getrouwd zijn / zullen trouwen zijn |
They will be married / will marry |
|
Voltooid toekomende tijd (VTTk)
Share
Copied!
Dutch |
English |
(ik) zal getrouwd zijn / zal zijn getrouwd |
I will have married / will be married |
(jij) zal getrouwd zijn / zal zijn getrouwd |
you will have married / will be married |
(hij/zij/het) zal getrouwd zijn / zal zijn getrouwd |
he/she/it will have married |
(wij) zullen getrouwd zijn / zullen zijn getrouwd |
we will have married / will be married |
(jullie) zullen getrouwd zijn / zullen zijn getrouwd |
you will have married |
(zij) zullen getrouwd zijn / zullen zijn getrouwd |
they will have married / will be married |
|
Conditionele wijs |
Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT)
Share
Copied!
Dutch |
English |
(ik) zou trouwen |
I would marry |
(jij) zou trouwen |
You would marry |
(hij/zij/het) zou trouwen |
he/she/it would marry |
(wij) zouden trouwen |
we would marry |
(jullie) zouden trouwen |
You would marry |
(zij) zouden trouwen |
they would marry |
|
Conditionele Verleden Tijd (CVT)
Share
Copied!
Dutch |
English |
(ik) zou getrouwd zijn geweest |
I would have married |
(jij) zou getrouwd zijn geweest |
You would have been married |
(hij/zij/het) zou getrouwd zijn geweest |
he/she/it would have been married |
(wij) zouden getrouwd zijn geweest |
we would have been married |
(jullie) zouden getrouwd zijn geweest |
you would have been married |
(zij) zouden getrouwd zijn geweest |
They would have been married |
|
Imperatief (gebiedende wijs) |
Gebiedende wijs
Share
Copied!
Dutch |
English |
Trouw! |
You marry |
|