10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Wonen (to live) - Verb conjugation and exercises

Conjugation of wonen (to live) for all verb tenses with example phrases and exercises.

Wonen (to live) - Verb conjugation and exercises

Learning materials that implement this verb:

Level: A1

Module 1: Jezelf voorstellen (To introduce oneself)

Lesson 3: Waar kom je vandaan? (Where are you from?)

Infinitief Voltooid deelwoord
Wonen (to live) Gewoond (Lived)

Verb tenses

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Dutch English
ik woon I live
jij woont You live
hij/zij/het woont he/she/it lives
wij wonen We live
jullie wonen You live
zij wonen They live

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Dutch English
ik woonde I lived
jij woonde You lived
hij/zij/het woonde He/she/it lived
wij woonden We lived
jullie woonden you lived
zij woonden They lived

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Dutch English
ik heb gewoond I have lived
jij hebt/heb gewoond You have lived
hij/zij/het heeft gewoond He/she/it has lived
wij hebben gewoond We have lived
jullie hebben gewoond You have lived
zij hebben gewoond They have lived

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Dutch English
ik heb gewoond I have lived
jij hebt/heb gewoond You have lived
hij/zij/het heeft gewoond He/she/it has lived
wij hebben gewoond We have lived
jullie hebben gewoond You have lived
zij hebben gewoond They have lived

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Dutch English
ik zal gewoond hebben I will have lived
jij zult/zal gewoond hebben You will have lived
hij/zij/het zal gewoond hebben He/she/it will have lived
wij zullen gewoond hebben We will have lived
jullie zullen gewoond hebben You will have lived
zij zullen gewoond hebben They will have lived

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Dutch English
ik zal gewoond hebben I will have lived
jij zult/zal gewoond hebben You will have lived
hij/zij/het zal gewoond hebben He/she/it will have lived
wij zullen gewoond hebben We will have lived
jullie zullen gewoond hebben You will have lived
zij zullen gewoond hebben They will have lived
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Dutch English
ik zou wonen I would live
jij zou wonen You would live
hij/zij/het zou wonen He/she/it would live
wij zouden wonen we would live
jullie zouden wonen You would live
zij zouden wonen They would live

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Dutch English
ik zou gewoond hebben I would have lived
jij zou gewoond hebben you would have lived
hij/zij/het zou gewoond hebben He/she/it would have lived
wij zouden gewoond hebben We would have lived
jullie zouden gewoond hebben you would have lived
zij zouden gewoond hebben They would have lived
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Dutch English
Woon! Live!