10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Voorbereiden (prepare) - Verb conjugation and exercises

Conjugation of voorbereiden (prepare) for all verb tenses with example phrases and exercises.

Voorbereiden (prepare) - Verb conjugation and exercises

Learning materials that implement this verb:

Level: A1

Module 1: Jezelf voorstellen (To introduce oneself)

Lesson 6: Je leeftijd zeggen (Saying your age)

Infinitief Voltooid deelwoord
Voorbereiden (Prepare) Voorbereid (Prepared)

Verb tenses

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Dutch English
(ik) bereid voor I prepare
(jij) bereidt voor / bereid je voor you prepare/you prepare yourself
(hij/zij/het) bereidt voor he/she/it prepares
(wij) bereiden voor we prepare
(jullie) bereiden voor you prepare
(zij) bereiden voor they prepare

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Dutch English
(ik) bereidde voor I prepared
(jij) bereidde voor you prepared
(hij/zij/het) bereidde voor he/ she/ it prepared
(wij) bereidden voor we prepared
(jullie) bereidden voor you prepared
(zij) bereidden voor they prepared

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Dutch English
(ik) heb voorbereid I have prepared
(jij) hebt voorbereid You have prepared
(hij/zij/het) heeft voorbereid he/she/it has prepared
(wij) hebben voorbereid we have prepared
(jullie) hebben voorbereid you have prepared
(zij) hebben voorbereid they have prepared

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Dutch English
(ik) heb voorbereid I had prepared
(jij) hebt voorbereid you have prepared
(hij/zij/het) heeft voorbereid he/She/it has prepared
(wij) hebben voorbereid we had prepared
(jullie) hebben voorbereid you have prepared
(zij) hebben voorbereid they had prepared

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Dutch English
(ik) zal voorbereiden I will prepare
(jij) zult/zal voorbereiden you will prepare
(hij/zij/het) zal voorbereiden he/she/it will prepare
(wij) zullen voorbereiden we will prepare
(jullie) zullen voorbereiden you will prepare
(zij) zullen voorbereiden they will prepare

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Dutch English
(ik) zal hebben voorbereid I will have prepared
(jij) zult hebben voorbereid you will have prepared
(hij/zij/het) zal hebben voorbereid he will have prepared
(wij) zullen hebben voorbereid we will have prepared
(jullie) zullen hebben voorbereid you will have prepared
(zij) zullen hebben voorbereid they will have prepared
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Dutch English
(ik) zou voorbereiden I would prepare
(jij) zou voorbereiden you would prepare
(hij/zij/het) zou voorbereiden he/she/it would prepare
(wij) zouden voorbereiden we would prepare
(jullie) zouden voorbereiden you would prepare
(zij) zouden voorbereiden they would prepare

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Dutch English
(ik) zou voorbereid hebben I would have prepared
(jij) zou voorbereid hebben you would have prepared
(hij/zij/het) zou voorbereid hebben he/she/it would have prepared
(wij) zouden voorbereid hebben we would have prepared
(jullie) zouden voorbereid hebben you would have prepared
(zij) zouden voorbereid hebben they would have prepared
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Dutch English
Bereid voor! Prepare!