10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Gaan (go) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

Gaan (go) - Verb conjugation and exercises

Gaan - Conjugation of Go in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the present continuous, indicative mood tense (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

All conjugations and tenses: Gaan (go) - Verb conjugation and exercises

Syllabus: Dutch lesson - Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seasons, months and parts of the year)

Conjugation of go in Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik ga I go
jij gaat you go
hij/zij/het gaat he/she/it goes
wij gaan we go
jullie gaan You go
zij gaan They go

Example phrases

Dutch English
Ik ga in juni naar Spanje. I am going to Spain in June.
Jij gaat vaak in de lente wandelen. You often go for a walk in the spring.
Hij gaat morgen naar de markt. He is going to the market tomorrow.
Wij gaan in de zomer naar het strand. We go to the beach in the summer.
Jullie gaan altijd in december naar Zweden. You always go to Sweden in December.
Zij gaan in de herfst naar het bos. They go to the forest in the autumn.

Exercise: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct form.

Show translation Show answers

ga, gaan, gaat

1.
Jij ... vaak in de lente wandelen.
(You often go for a walk in the spring.)
2.
Ik ... in juni naar spanje.
(I am going to Spain in June.)
3.
Zij ... in de herfst naar het bos.
(They go to the forest in the autumn.)
4.
Jullie ... altijd in december naar zweden.
(You always go to Sweden in December.)
5.
Wij ... in de zomer naar het strand.
(We go to the beach in the summer.)
6.
Hij ... morgen naar de markt.
(He is going to the market tomorrow.)