Lachen (to laugh) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

 Lachen (to laugh) - Verb conjugation and exercises

Lachen - Conjugation of to laugh in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the present continuous, indicative mood tense (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

All conjugations and tenses: Lachen (to laugh) - Verb conjugation and exercises

Syllabus: Dutch lesson - Emoties en gevoelens (Emotions and feelings)

Conjugation of to laugh in Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik lach I laugh
jij lacht You laugh
hij/zij/het lacht He/she/it laughs
wij lachen We laugh
jullie lachen You laugh
zij lachen They laugh

Example phrases

Dutch English
Ik lach wanneer ik blij ben. I laugh when I am happy.
Jij lacht om de grappige film. You laugh at the funny film.
Hij lacht als hij gelukkig is. He laughs when he is happy.
Wij lachen samen om een grap. We laugh together at a joke.
Jullie lachen veel op het feestje. You are laughing a lot at the party.
Zij lachen omdat het een fijne dag is. They laugh because it is a nice day.

Exercise: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct form.

Show translation Show answers

lachen, lach, lacht

1.
Jullie ... veel op het feestje.
(You are laughing a lot at the party.)
2.
Hij ... als hij gelukkig is.
(He laughs when he is happy.)
3.
Jij ... om de grappige film.
(You laugh at the funny film.)
4.
Zij ... omdat het een fijne dag is.
(They laugh because it is a nice day.)
5.
Ik ... wanneer ik blij ben.
(I laugh when I am happy.)
6.
Wij ... samen om een grap.
(We laugh together at a joke.)