Dutch A1.24.1 Choosing Daily Outfit

Anna stands in front of the mirror and gets dressed to start the day.

Kort verhaal: Dagelijkse Outfit Kiezen

Anna staat voor de spiegel en kleedt zich aan om de dag te beginnen.

A1 Dutch

Level: A1

Module 4: Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)

Lesson 24: Kleuren (Colours)

Teaching guidelines +/- 15 minutes

Audio and video

Audio
Audio with translations

Text and translation

1. Anna kiest haar kleren op een grijze en koude dag. Anna chooses her clothes on a grey and cold day.
2. Ze kijkt in haar kast en kiest haar blauwe spijkerbroek. She looks in her wardrobe and chooses her blue jeans.
3. De broek zit goed en bevalt haar. The trousers fit well and she likes them.
4. Het past bij haar rode blouse en zwarte schoenen. It matches her red blouse and black shoes.
5. Ze doet ook een gele riem om haar taille. She also puts a yellow belt around her waist.
6. Anna denkt: "Dit ziet er goed uit! Beter dan dat roze jurkje van gisteren." Anna thinks: "This looks good! Better than that pink dress from yesterday."
7. Ze trekt nog haar groene sokken aan, en ze is bijna klaar om te gaan. She puts on her green socks, and she is almost ready to go.
8. Voordat ze vertrekt, pakt ze haar bruine tas. Die past goed bij haar outfit. Before she leaves, she grabs her brown bag. It goes well with her outfit.
9. Ze neemt nog snel haar paarse sjaal, en witte oorbellen. She quickly grabs her purple scarf and white earrings.
10. Nadat ze haar bruine handschoenen aantrekt, is ze klaar om te gaan! After she puts on her brown gloves, she is ready to go!

Exercise 1: Discussion questions

Instruction: Discuss the questions after listening to the audio or reading through the text.

  1. Welke kleur heeft de sjaal van Anna?
  2. What colour is Anna's scarf?
  3. Noem alle kledingstukken van Anna en hun kleur.
  4. List all of Anna's clothing items and their colours.
  5. Wat heb jij aan? Welke kleur heeft jouw kledij?
  6. What are you wearing? What colour are your clothes?