Praten (to talk) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood) Share Copied!

Praten - Conjugation of To talk in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the present continuous, indicative mood tense (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)
All conjugations and tenses: Praten (to talk) - Verb conjugation and exercises
Syllabus: Dutch lesson - Familie (Family)
Conjugation of to talk in Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Dutch | English |
---|---|
ik praat | I talk |
jij praat | You talk |
hij/zij/het praat | He/she/it talks |
wij praten | We talk |
jullie praten | You talk |
zij praten | They talk |
Example phrases
Dutch | English |
---|---|
Ik praat met mijn broer. | I am talking to my brother. |
Jij praat met je ouders. | You talk with your parents. |
Hij praat met de opa. | He talks with the grandpa. |
Wij praten over de familie. | We talk about the family. |
Jullie praten met de kinderen. | You are talking with the children. |
Zij praten met de neef. | They are talking to the cousin. |
Exercise: Verb conjugation
Instruction: Choose the correct form.
praat, praten
1.
Jullie ... met de kinderen.
(You are talking with the children.)
2.
Hij ... met de opa.
(He talks with the grandpa.)
3.
Jij ... met je ouders.
(You talk with your parents.)
4.
Zij ... met de neef.
(They are talking to the cousin.)
5.
Wij ... over de familie.
(We talk about the family.)
6.
Ik ... met mijn broer.
(I am talking to my brother.)