10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Teaching guidelines +/- 15 minutes

Audio and video

  1. Up to negentiende, the ordinal number is formed by adding -de to the cardinal number.
  2. From twintigste onwards, -ste is used, like twintigste.
Rangtelwoord (Ordinal number)Rangtelwoord (Ordinal number)Rangtelwoord (Ordinal number)
Eerste (First)Elfde (eleventh)Twintigste (Twentieth)
Tweede (Second)Twaalfde (Twelfth)Dertigste (Thirtieth)
Derde (Third)Dertiende (Thirteenth)Veertigste (Fortieth)
Vierde (Fourth)Veertiende (Fourteenth)Vijftigste (Fiftieth)
Vijfde (Fifth)Vijftiende (Fifteenth)Zestigste (Sixtieth)
Zesde (Sixth)Zestiende (Sixteenth)Zeventigste (Seventieth)
Zevende (Seventh)Zeventiende (Seventeenth)Tachtigste (eightieth)
Achtste (Eighth)Achttiende (Eighteenth)Negentigste (Ninetieth)
Negende (Ninth)Negentiende (Nineteenth)Honderdste (hundredth)
Tiende (Tenth)  

Exceptions!

  1. In the first, third, eighth the form deviates.

Exercise 1: Rangtelwoorden

Instruction: Fill in the correct word.

Show translation Show answers

Negentigste, zesentwintigste, achtste, vierde, derde, zestigste, tweede, eerste

1. 26:
De hoeveelste is het vandaag? Het is de ....
(What date is it today? It is the twenty-sixth.)
2. 8:
Het is de ... keer dat ik hier ben.
(It is the eighth time that I have been here.)
3. 2:
Mijn zoon viert zijn ... verjaardag.
(My son is celebrating his second birthday.)
4. 90:
Mijn opa viert zijn ... verjaardag morgen.
(My grandad is celebrating his ninetieth birthday tomorrow.)
5. 4:
We beginnen de ... oktober met het project.
(We start on the fourth of October with the project.)
6. 60:
Veel piloten gaan op hun ... al met pensioen.
(Many pilots retire at sixty.)
7. 1:
Het is vandaag de ... juni.
(Today is the first of June.)
8. 3:
Mijn zoon is ... geworden in de zwemwedstrijd.
(My son came third in the swimming competition.)

Exercise 2: Multiple Choice

Instruction: Choose the correct solution

1. Hij woont op de ___ verdieping van het gebouw.

(He lives on the third floor of the building.)

2. Vandaag is het de ___ van mei.

(Today is the fifth of May.)

3. Hij is vandaag twintig jaar oud, het is zijn ___ verjaardag.

(He is twenty years old today, it is his twentieth birthday.)

4. De ___ werknemer heeft het bedrijf verlaten.

(The eighth employee has left the company.)

5. Zij nam de ___ trein naar Amsterdam.

(She took the first train to Amsterdam.)

6. Hij vierde zijn ___ verjaardag met zijn vrienden.

(He celebrated his eleventh birthday with his friends.)