10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Adjectives

Adjectives describe nouns, such as ‘grote hond’, ‘klein huis’, ‘mooi weer’.

Grammatica: Bijvoeglijke naamwoorden

A1 Dutch Adjective agreement

Level: A1

Module 4: Objecten en mensen beschrijven (Describing objects and people)

Lesson 23: Fysiek en uiterlijk (Physical appearance)

Teaching guidelines +/- 15 minutes

Audio and video

Audio with translations
Audio with translations

  1. Adjectives often stand before the noun.
  2. The adjective usually gets an -e.
  3. After the verb ‘zijn’: no -e. ‘Het kind is lief’.

 

 LidwoordRegelVoorbeeld (Example)
Enkelvoudde
het		+e
+e		de grote hond (the big dog)
het dikke boek (the thick book)
Meervoudde+ede mooie huizen (the beautiful houses)
Met 'een'bij de-woord
bij het-woord		+e
-		een grote hond (a big dog)
een dik boek (a thick book)

Exceptions!

  1. With een, the adjective for het-woorden has no -e.
  2. Adjectives with a short vowel in the last syllable such as 'dik', 'wit', 'nat' double the consonant when adding '-e'.
  3. Adjectives with a long vowel in the last syllable such as 'groot', 'schoon', 'duur' lose one vowel when adding '-e'.

Exercise 1: Bijvoeglijke naamwoorden

Instruction: Fill in the correct word.

Show translation Show answers

warme, blonde, kleine, dik, dunne, oud, zwarte, vriendelijke

1. Dun:
De ... vrouw eet heel gezond.
(The thin woman eats very healthily.)
2. Blond:
De ... man draagt een bril.
(The blond man wears glasses.)
3. Oud:
Een ... huis kan veel geschiedenis hebben.
(An old house can have a lot of history.)
4. Klein:
Mijn ... zus heeft lang haar.
(My little sister has long hair.)
5. Dik:
Een ... boek kan veel informatie bevatten.
(A thick book can contain a lot of information.)
6. Warm:
Hij draagt een ... jas in de winter.
(He wears a warm coat in the winter.)
7. Zwart:
Mijn vader heeft een ... auto.
(My father has a black car.)
8. Vriendelijk:
De ... vrouw helpt graag anderen.
(The friendly woman likes to help others.)

Exercise 2: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

warme

warm

2

vriendelijke

kind

3

blonde

blond

4

oud

old