Werken (to work) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood) Share Copied!

Werken - Conjugation of To work in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the present continuous, indicative mood tense (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)
All conjugations and tenses: Werken (to work) - Verb conjugation and exercises
Syllabus: Dutch lesson - Dagelijkse routines (Daily routines)
Conjugation of to work in Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Dutch | English |
---|---|
ik werk | I work |
jij werkt | You work |
hij/zij/het werkt | he/she/it works |
wij werken | we work |
jullie werken | You work |
zij werken | They work |
Example phrases
Dutch | English |
---|---|
Ik werk als monteur. | I work as a mechanic. |
Werk jij als dokter? | Do you work as a doctor? |
De student werkt bij de kapper. | The student works at the hairdresser's. |
Wij werken met de manager. | We work with the manager. |
Jullie werken als leraren. | You work as teachers. |
Zij werken aan een project. | They are working on a project. |
Exercise: Verb conjugation
Instruction: Choose the correct form.
werk, werken, werkt
1.
Ik ... als monteur.
(I work as a mechanic.)
2.
Jullie ... als leraren.
(You work as teachers.)
3.
Zij ... aan een project.
(They are working on a project.)
4.
De student ... bij de kapper.
(The student works at the hairdresser's.)
5.
Wij ... met de manager.
(We work with the manager.)