10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Wandelen (to walk) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

Wandelen (to walk) - Verb conjugation and exercises

Wandelen - Conjugation of to walk in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the present continuous, indicative mood tense (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Present continuous, indicative mood)

All conjugations and tenses: Wandelen (to walk) - Verb conjugation and exercises

Syllabus: Dutch lesson - Jouw huisdieren (Your pets)

Conjugation of to walk in Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
ik wandel I walk
jij wandelt You walk
hij/zij/het wandelt He/she/it walks
wij wandelen We walk
jullie wandelen You walk
zij wandelen They walk

Example phrases

Dutch English
Ik wandel dagelijks met de hond. I walk daily with the dog.
Jij wandelt snel met de kat. You walk quickly with the cat.
De vogel wandelt rustig in de tuin. The bird strolls calmly in the garden.
Wij wandelen samen met de muis. We are walking together with the mouse.
Jullie wandelen met de schildpad. You walk with the turtle.
De konijnen wandelen elke ochtend. The rabbits walk every morning.

Exercise: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct form.

Show translation Show answers

wandelen, wandelt, wandel

1.
Jij ... snel met de kat.
(You walk quickly with the cat.)
2.
Ik ... dagelijks met de hond.
(I walk daily with the dog.)
3.
Wij ... samen met de muis.
(We are walking together with the mouse.)
4.
De vogel ... rustig in de tuin.
(The bird strolls calmly in the garden.)
5.
De konijnen ... elke ochtend.
(The rabbits walk every morning.)
6.
Jullie ... met de schildpad.
(You walk with the turtle.)