10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Koken (to cook) - Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Past perfect, indicative mood)

Koken (to cook) - Verb conjugation and exercises

Koken - Conjugation of To cook in Dutch: Conjugation table, examples and exercises in the past perfect, indicative mood tense (Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs).

Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Past perfect, indicative mood)

All conjugations and tenses: Koken (to cook) - Verb conjugation and exercises

Syllabus: Dutch lesson - Dagelijkse diensten (Everyday services)

Conjugation of to cook in Voltooid verleden tijd (VVT)

Dutch English
(ik) heb gekookt I cooked
(jij) hebt gekookt / hebt gekookt? You have cooked / have cooked
(hij/zij/het) heeft gekookt he/she/it has cooked
(wij) hebben gekookt we have cooked
(jullie) hebben gekookt You have cooked
(zij) hebben gekookt they have cooked

Example phrases

Dutch English
Ik heb gekookt voor de familie gisteren. I cooked for the family yesterday.
Jij hebt gekookt toen ik naar het ziekenhuis ging. You cooked when I went to the hospital.
Hij heeft gekookt voor de patiënten in het ziekenhuis. He cooked for the patients in the hospital.
Wij hebben gekookt in de keuken van het kantoor samen. We have cooked together in the kitchen of the office.
Jullie hebben gekookt voor de mensen in de bibliotheek. You have cooked for the people in the library.
Zij hebben gekookt omdat het eten klaar moest zijn. They cooked because the food had to be ready.

Exercise: Verb conjugation

Instruction: Choose the correct form.

Show translation Show answers

hebben gekookt, heeft gekookt, hebt, gekookt, heb gekookt

1.
Wij ... in de keuken van het kantoor samen.
(We have cooked together in the kitchen of the office.)
2.
Hij ... voor de patiënten in het ziekenhuis.
(He cooked for the patients in the hospital.)
3.
Jullie ... voor de mensen in de bibliotheek.
(You have cooked for the people in the library.)
4.
Ik ... voor de familie gisteren.
(I cooked for the family yesterday.)
5.
Zij ... omdat het eten klaar moest zijn.
(They cooked because the food had to be ready.)
6.
Jij ... ... toen ik naar het ziekenhuis ging.
(You cooked when I went to the hospital.)