10K+ students - 4.8/5
Learn with a teacher Learning materials included Practise conversation

Dutch A1 module 5: Thuis (At home)

This is learning module 5 of 6 of our Dutch A1 syllabus. Each learning module contains 6 till 8 chapters.

Learning goals:

  • Beschrijf je huis en de directe omgeving. (Describe your home and direct surroundings.)
  • Basis huisdieren en planten in en rondom het huis. (Basic pets and plants in and around the house.)

Word list (116)

Core vocabulary (90): Verbs: 21, Adjectives: 1, Adverbs: 1, Nouns: 66, Sentences / word combination: 1
Context vocabulary: 26

Dutch English
Aaien To pet
Aan The bag hangs on the chair.
Aan het regenen is It is raining
Aan het sproeien Watering
Aanzetten To turn on
Afwassen To wash up
Allemaal All
Alles Everything
Bij The chair is beside the table.
Binnenkomen To enter
Blijven Stay
Boven Above
Brengen Bring
Daar There
De aarde The soil
De afwasmachine The dishwasher
De badkamer The bathroom
De bank The sofa
De bloem The flower
De boom The tree
De deur The door
De douche The shower
De eetkamer The dining room
De eigenaar The owner
De gang The hallway
De garage The garage
De hond The dog
De huisbaas The landlord
De hypotheek The mortgage
De kamer The room
De kast The cupboard
De kat The cat
De keuken The kitchen
De koelkast The fridge
De kom The bowl
De lamp The lamp
De lepel The spoon
De loft The loft
De magnetron The microwave
De muis The mouse
De muur The wall
De oven The oven
De pan The frying pan
De plant The plant
De planten water geven Watering the plants
De pot The pot
De schildpad The tortoise
De slaapkamer The bedroom
De steen The stone
De stoel The chair
De stofzuiger The vacuum cleaner
De tafel The table
De tas The bag
De trap The stairs
De tuin The garden
De tuinman The gardener
De verwarming The heating
De villa The villa
De vloer The floor
De vogel The bird
De vork The fork
De vriezer The freezer
De wasmachine The washing machine
De woonkamer The living room
Dienen Serve
Dus So
Elk Every
Elke Every
Er There
Het appartement The flat
Het bad The bath
Het bed The bed
Het bestek The cutlery
Het blad The leaf
Het bord The plate
Het bureau The desk
Het glas The glass
Het hotel The hotel
Het huis The house
Het konijn The rabbit
Het mes The knife
Het raam The window
Het rijhuis The terraced house
Het strijkijzer The iron
Het toilet The toilet
Het zaad The seed
Huren To rent
Ieder Each
Iedere Every
In The knife is in the drawer with cutlery.
Is aan het groeien Is growing
Is aan het werken Is working
Langzaam Slowly
Leven Live
Omdat Because they
Ook Also
Op The pan is on the stove.
Openen To open
Reserveren To reserve
Schoonmaken To clean
Sluit I close
Sluiten To close
Snel Fast
Springen Jump
Sproeien To spray
Tussen Between
Uitzetten To turn off
Verhuizen To move house
Voor The dining table is in front of the window.
Wandelen To walk
Want Because
Zaaien To sow
Zijn aan het klimmen Are climbing
Zijn aan het verwelken Are wilting
Zitten To sit
Zorgen voor To care for